Jacqueline Cramer: voormalig minister
"Minister zijn is niet één type baan; het zijn er zes tegelijk."
Functie: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Periode: van februari 2007 tot en met februari 2010
Je kunt het interview met Jacqueline Cramer op drie manieren volgen:
- Als video;
- Als artikel;
- Als podcast.
Bekijk het interview
In dit interview gaat Cramer o.a. in op verschillende aspecten van het ministerschap. Cramer legt verder uit waarom de bestaande departementale organisatiestructuur met alles wat een ambtenaar tegenwoordig moet doen, niet meer past bij de 21e eeuw.
Geïnterviewd door Caspar van den Berg en Zeger van der Wal, zie de lijst van betrokkenen
Interview juni 2021
Interview met Jacqueline Cramer
Minister van VROM (2007-2010) in kabinet-Balkenende IV
Geïnterviewd door:
Caspar van den Berg en Zeger van der Wal, juni 2021
In 2007 door Wouter Bos gevraagd voor ministerschap
Maar ik had al eerder van de Partij van de
Arbeid het verzoek gekregen om minister te
worden, tien jaar daarvoor.
En toen heb ik dat niet gedaan en dat was
met name omdat ik kleine kinderen had en dacht:
als ik dit echt goed wil doen, dan kan ik
dat absoluut niet combineren met een gezin.
Anderen denken daar anders over, maar ik vond
dat gewoon een onmogelijke combinatie.
Gevraagd worden. Hoe gaat dat dan?
Ja, nou ik werd al een paar maanden daarvoor
gepolst of ik interesse had en in welke rollen,
welke ministeries zou ik wel of niet ambiëren?
En toen heb ik heel nadrukkelijk gezegd: ik
wil alleen maar minister worden als ik op
de post duurzaamheid, milieu, klimaat,
een rol kan spelen.
En toen een telefoontje
en de camera’s
Ja ik heb dan contact met Wouter Bos.
En het is gewoon een tombola, want ik was
er totaal nog niet mee bezig dat ik een paar
jaar in Den Haag zou zitten, in de zin van
dat dat echt realiteit was.
Want ik wist heel goed dat het gewoon kwartetten
is van welke posten en welke mensen dan.
Dus ik was daar heel relaxed over, in die
zin dat ik dacht: nou ja, als ik gevraagd
word ga ik er vol tegenaan, maar als het niet
zo is, dan ga ik door met waar ik mee bezig ben.
Toen werd ik wel overrompeld, want toen gonsde
m’n naam wel overal rond.
En dat was mijn eerste confrontatie met de
media, want ze hadden er lucht van gekregen
dat ik mogelijk minister zou worden en ze
hadden m’n huisadres weten te vinden.
En het was ’s avonds, ik denk een uur over
ik was alleen thuis, en ik had een deur met
een groot glazen raam en daar stond bam, zo
de camera in.
Ik schrok me werkelijk wezenloos.
Omdat ik er helemaal nog niet op bedacht was
dat dit ook te maken had met mogelijk een
positie in het kabinet.
En ik was afhoudend, zo van: wat komt u hier
doen?
Ik bedoel, ik ben gewoon hier ’s avonds
laat gewoon thuis.
Dat was m’n eerste confrontatie, want dat
werd dan wel uitgezonden.
Hoe dichter bij Den Haag,
hoe bepalender de beeldvorming?
Jazeker, er is een groot verschil tussen de
nationale media, die vooral zitten op de verschillen
tussen de partijen en het profileren daarvan,
en in het land zijn dat lokale journalisten
die het ook leuk vinden om positief nieuws
te brengen.
Het is gewoon een groot verschil.
Ik ging daarom graag het land in [haha].
Hoe werd u daarin begeleid
en ondersteund?
Nou ja, als ik het nu puur heb over communicatie
en media, dan is het natuurlijk heel erg belangrijk
dat je ambtelijk apparaat en de communicatie-
mensen daar heel goed op anticiperen
en mij daar ook in ondersteunen.
We zaten net in een tijd dat social media opkwam,
dat de dominantie ook van wat de media uitzenden
steeds groter werd, zowel via de klassieke
media, maar ook via social media.
Dat was, voor alle ministeries, net een omslagmoment:
hola, hoe gaan we daar nou goed mee om?
Dus ik heb eerlijk gezegd al van het begin
af aan daarover met het hoofd communicatie flinke
gesprekken gehad om te zeggen: ja, we moeten
meer op de bal zitten en meer anticiperen
dan alleen maar reageren op.
Wat in het verleden, en zeker in de vorige
eeuw, gewoon gebruikelijk was, dat je ging
wachten tot er iets kwam en dan reageerde
je daarop.
Maar nu is het zorgen dat je eigenlijk ook
voor bent wat mogelijk de media allemaal in
de media zouden kunnen brengen.
Dus je moet veel 'keener' zijn.
Ja het ging dus niet alleen over de social
media die opkwam en Twitter en alles wat ermee
samenhing, maar ook inderdaad die veranderende
rol van de media die op nationaal niveau acteerde.
En die werden scherper en controversiëler.
Daar moest je je ook toe verhouden.
En dat is echt een vak.
Ik heb dat nooit onderschat omdat ik dacht:
ja, ik kom hier binnen met mijn bagage, maar
een ministerschap is niet één baan, maar
wel zes banen tegelijk, in de zin van type baan.
Om dat even te benoemen, ik was minister,
dus had een departement onder me.
Natuurlijk heb je een SG en DG’s, die leiden
dat departement, maar als je inhoudelijk wilt
sturen, dan zul je zelf ook daarin leiding
moeten nemen.
En sommige dingen in de organisatie ook anders
organiseren dan misschien gebruikelijk,
kan ik zo op terugkomen.
Dat is één baan.
Tweede baan is dat je je moet verhouden tot
de Tweede Kamer en de Eerste Kamer.
Dat is ook een métier.
Daar kan ik ook uren over praten, want de
spelregels daar zijn echt Haagse spelregels.
En ook hoe je dan probeert om een meerderheid
achter je verhaal te krijgen.
Dus ook gewoon één métier wat weer een
aparte baan is.
Dan heb je je rol in het kabinet, hoe doe
je dat?
Daar heb je ook weer verschillende bekwaamheden
voor nodig om dat in goede banen te leiden
en al het voorwerk nodig om alle zaken op
de agenda te krijgen aldaar.
Dan heb je je rol ook nog te spelen in het
land, en dat vond ik zelf één van de leukste
onderdelen ook, omdat je daar dus ook met
de mensen die in de praktijk aan de slag zijn
een rol kan spelen om die mensen op het podium
te hijsen en daaromheen ook media te organiseren.
Dan heb je nog je rol te spelen als iemand
die in een politieke partij actief is.
Dus je moet naar partijvergaderingen en daar
je verhaal vertellen.
En dan heb je nog te dealen met de media.
En dat is ook een apart vak, althans als je
het goed wil doen.
En je ziet aan politici die al langer in Den
Haag rondlopen, dat die bepaalde kwaliteiten
al deels hebben die ik vanuit mijn achtergrond,
terwijl ik een hele brede achtergrond heb, nog niet had.
Snel en comfortabel
acteren op de inhoud
Het feit dat ik een groot interdepartementaal
programma, Schoon en Zuinig heette het in
mijn tijd, met ambitieuze doelen die we ook
in het regeerakkoord hadden staan, om dat
te vertalen naar een uitvoeringsprogramma,
dat had ik binnen drie maanden gewoon op papier.
En dan moest het natuurlijk nog door de molen
enzovoorts, maar ik trad aan in september
en in september met Prinsjesdag werd dat gewoon
gepresenteerd.
Dat is gewoon echt snel voor Haagse begrippen.
Met alle afstemming die nodig was met andere
ministers, iedereen moest daar ook z’n eigen
rol pakken en die gaf ik ook.
Want ik vond dat we dit als kabinetsbreed
programma neer moesten zetten en dat ik dat
niet allemaal naar mij toe moest trekken,
maar juist de andere collega’s ook in hun
rol laten shinen, in de zin van dat zij laten
zien dat ze er ook mee bezig zijn.
Dat vond ik juist een goed teken.
Dus ik hoefde niet alle eer naar mijzelf te
halen, want de kracht zat in de samenwerking
met de andere ministers.
Ja, dat is iets waar ik heel erg op mijn plek
was, maar ik kan ook een heleboel kleinere
voorbeelden noemen waar ik snel even dacht:
dat regel ik.
En dat kon ik ook doen omdat ik die achtergrond
had.
Laat ik een voorbeeld nemen wat speelde, dat
was op de honderdste dag, kondigde ik af:
we gaan de gloeilamp uitfaseren.
En ik stond daar, op het bordes, samen met
de baas van Philips Nederland en wij hadden
al in de tijd tussen mijn aanstelling en die
honderdste dag een afspraak gemaakt met elkaar:
als we dit samen doen, Philips dan met de
andere grote lichtfabrikanten en ik vanuit
het eigen kabinet maar dan ook in samenwerking
met de EU ministers in Brussel, dan zouden
we geleidelijk aan de gloeilamp kunnen uitfaseren
en de nieuwe ontwikkeling van LED echt in
de benen kunnen krijgen.
En het is gelukt, in 2.5 jaar tijd hebben
we het voor elkaar gekregen.
En Philips heeft de andere fabrikanten meegenomen.
We hebben ook nog wel gesprekken gehad met
de fabrikanten waar ik bij was.
En samen met alle andere milieuministers die
ik heb overtuigd konden we die stap maken
en konden we het ook verankeren in instrumenten
die beschikbaar waren in Brussel.
Nou, het feit dat zoiets wat nodig is in het
kader van de transitie naar een duurzame energievoorziening
zo veel negatieve reacties opriep, heeft mij
enorm aan het denken gezet.
Ik moest dus concluderen, ten spijt, dat als
ik dit soort dingen te veel doe, op de muziek
vooruit lopen, en wel faal, dat ik er ook
meteen uit lig.
Leiderschap tussen de vochtige doekjes
Maar ja, je zult, vind ik, als je daar zit
als politiek leider van een land, op het gebied
van duurzaamheid, zul je toch ook leiding
moeten geven.
En dan zul je dat ook moeten uitleggen.
Hoe moeilijk ook.
En ja, ik neem nou een groot voorbeeld, maar
achter de schermen had ik dus een heleboel
van dit soort dingen, waar ik misschien ook
anders in zat als ik vanuit de politiek was ingestroomd.
Laat ik daar één voorbeeld van noemen, ik
kan er ook meer noemen als jullie dat interessant vinden,
maar net na mijn aantreden werd ik uitgenodigd
door RIONED.
Dat zijn alle mensen die zich met rioleringen
bezig houden.
Nou denk je: ja wat is dat?
Waarom ga je daar nou meteen naartoe als minister?
Oké, ik hield een praatje en er zat een zaal
vol, ik denk zeven- of achthonderd, met name mannen.
En de eerste vraag was: wat gaat u doen aan
de vochtige doekjes?
Ik denk: daar weet ik niks van.
Ik zeg: sorry, ik weet van een heleboel dingen
wat af, maar vochtige doekjes en het probleem
daarvan, ik weet het niet, u weet het beter,
leg het me uit en ik ga kijken wat ik eraan
kan doen.
Kwam ik terug in het departement: oei, u heeft
een toezegging gedaan, ze praten natuurlijk
altijd met u, u heeft een toezegging gedaan,
dat is voor ons werk.
Dus dat realiseer je je ook niet, dat dat
ambtelijk apparaat daar dan weer tijd voor
moet maken.
Ik zeg: nou, hoeft niet.
Het enige wat ik wil is dat je drie mensen
uitnodigt: één uit de industrie die de vochtige
doekjes maakt, ik zal geen namen noemen, maar
één van de grote fabrikanten, die noemde
ik dus naar hen toe wel; iemand die weet hoe
je materialen biodegradeerbaar maakt, kijk
maar wie het vraagt; en nog iemand die ook
de techniek goed beheerst.
Afijn, een maand later had ik een gesprek.
Ik stap binnen en ik zie daar drie mensen
zitten die ik allemaal ken, omdat ik ermee
gewerkt heb in de praktijk.
Ik zeg: goh wat leuk dat ik nou met jullie
zit zo, ik heb altijd zo plezierig gewerkt,
dit gaan we toch ook even fixen.
Wat is het probleem en kunnen jullie het binnen
twee jaar oplossen?
Nou, zeiden ze, in principe kan dat wel.
Ik zeg: nou, dat is mooi nieuws.
En dat was ook een combinatie.
Nou de reactie van mijn collega’s: Jacqueline,
ik zie in de krant staan dat je je bezig houdt
met vochtige doekjes, dat verstoort het beeld
van waar je eigenlijk voor moet gaan.
Toen dacht ik: wat is dit toch raar?
Dan fix ik dat even en dan is dat verstorend
voor het breedbeeld van je prioriteiten.
Effectiviteit als minister
Nou ik denk dat het niet mogelijk is om te
zeggen in z’n algemeenheid wat het effectiefst
is, want dat hangt af van wat voor soort minister
je bent qua achtergrond.
Sommigen van mijn collega’s kwamen niet
uit de sector waar ze nu in terechtkwamen
en die hadden veel meer moeite om inhoudelijk
alles op een rij te krijgen en moesten meer
varen op hun ambtenarenapparaat, waardoor
er ook meer uitgezocht moest worden voordat
er een gesprek gevoerd kon worden.
Dus ik heb mijn eigen kracht gebruikt om te
bereiken wat ik dacht dat ik kon bereiken,
en heb me bijgespijkerd, zo moet je het ook
wel zien, op de fronten waar ik minder goed
was of zwak was, kan ik ook rustig zeggen.
Want niemand kan alle métiers in één klap
goed doen.
En ja, ik dacht daar waar ik sterk ben moet
ik ook de koers houden die ik zelf heb en
m’n eigen capaciteiten ook effectief inzetten.
Ik heb natuurlijk in het begin even gezocht
naar mijn effectiviteit op de terreinen waar
ik nog geen ervaring had.
De rol spelen in de Eerste en Tweede Kamer
als minister, in het kabinet m’n rol spelen,
daar keek ik ook een beetje de kat uit de
boom van hoe dat spel gaat.
Maar als je kijkt naar waar in ieder geval
ministers absoluut effectief in moeten zijn
is het spel dat in Den Haag gespeeld wordt.
Dat blijft toch het meest essentieel.
Je zult je moeten verhouden tot al die politieke
fracties die allemaal toch ook bediend willen
worden en waar je je meerderheden moet zoeken
en waar je ook met behulp van een politiek
assistent, maar ook van zelf meer met de Kamerleden
contact hebben en ook kijken van: waar zitten
hun problemen om 'ja' te zeggen, om dat serieus
te nemen.
Dat is wel het allereerste vak wat je moet
beheersen.
Dat blijft toch echt bovenaan staan.
Met wat voor gevoel heeft u
het ministerschap verlaten
Met een grote kater, want, wat ik al zei,
ik moest plotsteling stoppen op het moment
dat ik dacht: nu kan ik alles wat ik beloofd
heb het laatste jaar ook nog verzilveren.
Ik kan zeggen: ik heb gedaan wat ik moest
doen.
En omdat het eerder ophield kon ik dat niet
doen en toen kregen we daarna een kabinet
wat alles wat ik had opgebouwd op de terreinen
klimaat, op de terreinen van de ruimtelijke
ordening, op het terrein niet te vergeten
van de stikstofproblematiek, allemaal weer
terzijde heeft geschoven, waardoor er uiteindelijk
alles wat ik dacht dat ik had kunnen bereiken
weer op een laag pitje was komen te staan.
Een ondankbaar vak?
Of het een ondankbaar vak is wil ik niet zeggen,
maar meteen na afloop, en zeker toen het volgende
kabinet was aangetreden, vond ik het wel een
frustrerend vak.
Want je doet echt je uiterste best om ervan
te maken wat ervan te maken valt, zowel in
Nederland als internationaal.
Ik was ook heel actief in Brussel en in internationale
[...] van het klimaat.
Dus ik heb echt snoeihard gewerkt, helemaal
niet erg hoor, want daarvoor ging ik ook,
ik bedoel het is geen 9 tot 5 baan en dat
weet je.
En daarom deed ik het niet toen ik kleine
kinderen had.
Maar daarna ben ik gewoon volle bak dit gaan
doen.
Dus ja, je doet het, maar je hoopt toch dat
je uiteindelijk daarmee zaken in gang zet
die ook voor de lange, dus niet alleen voor
de korte termijn, echt wezenlijk zijn om onze
samenleving leefbaar en krachtig te houden.
Samenwerking met
de ambtelijke organisatie
Nou kijk, wat mijn ervaring is, is dat de
ambtelijke organisatie echt heel committed is.
Laten we voorop stellen dat ze allemaal daar
zitten om de minister zo goed mogelijk te bedienen.
Ik vond dat indrukwekkend, dat ze zo loyaal
zijn naar welke bewindspersoon dan ook.
Soms kom je misschien in gewetensconflict,
als er iemand zit waar je het totaal niet
mee eens bent.
Maar de loyaliteit van een ambtenaar is heel
erg groot.
Dus dat vond ik bijzonder.
Het tweede is dat de ambtenaren er ook zitten
om je te beschermen en risico’s te voorkomen,
waardoor ze zelfs de neiging hebben om voorzichtiger
te zijn dan ik zelf zou willen.
Het derde punt is dat de ambtelijke organisatie
heel verticaal georganiseerd, in ieder geval
hiërarchisch, georganiseerd is.
Dat de mensen die werkelijk het stuk schrijven
in de organisatie, vaak helemaal onderin die
organisatie zitten en er komen ik weet niet
hoeveel parafen op, voordat het bij mij komt.
En wat ik merkte is dat die parafencultuur
ook maakt dat je niet alle stukken meer zo
precies leest als nodig is, want er zijn veel
te veel stukken.
En degene die het opschrijft, die doet z’n
uiterste best, maar staat veel te ver van mij af.
Dus voor mijn belangrijkste onderwerpen heb
ik gezegd: dat functioneert niet, zo’n systeem.
Wat ik wil is voor die dingen waar ik prioriteit
aan geef, en ik had al meteen in week één
acht prioriteiten geformuleerd van: dit is
mijn pakket van dingen die ik echt wil realiseren
en daarnaast doe ik dus ook nog wat andere
dingen, zoals ik al zei.
Maar hier ga ik voor en daar had ik een
andere organisatiestructuur voor bedacht en
voorgesteld.
En dat hield in dat ik task forces maakte
dwars door de organisatie.
Het was dus meer een horizontale structuur
die ik aanbracht, wat wil zeggen dat ik een
DG en een aantal verschillende ambtenaren
die nodig waren, soms ook van bijvoorbeeld
de EZ, in één task force zette.
En die zaten rond mijn tafel.
Dus het waren niet meer dan 10 mensen.
En de projectleider daarvan die wilde ik zelf
aanstellen, want dat was mijn sparring partner
voor het behalen van de doelen.
En dat deed ik op duurzaam inkoopbeleid, deed
ik op klimaatbeleid, zowel nationaal als internationaal.
Die mensen daar sparde ik één op één mee
en dat liep dus niet via de DG.
En ik ben daar heel erg content over geweest.
De DG’s vonden dat even spannend, want die
stonden, zo leek het, even aan de zijlijn.
Maar er was zo veel te doen dat die ook een
vol pakket hadden, dus ik heb niet het gevoel
dat ze het me kwalijk hebben genomen, want
ze zagen ook dat je daardoor slagvaardiger
bent en sneller door kan stoten.
Ik had nooit in drie maanden een klimaatprogramma
op kunnen schrijven als ik dat niet zelf had aangestuurd.
En dat merkte ik de eerste twee maanden, ik
denk: jeetje mina, dat gaat het hélemaal zo,
wat duurt het eindeloos lang voordat ik iets
terug krijg...
En dat wilde ik de mensen niet verwijten
want zo werkte het nou eenmaal,
maar dat was wel een beperking voor de slagkracht
die ik wilde.
En daarom ben ik er toen over begonnen.
En ik denk nog steeds als ik zo kijk hoe het
nu functioneert in Den Haag, dat het wel degelijk
nodig is dat we het hele ambtelijk apparaat
ook op een nieuwe leest gaan schroeien.
Bijvoorbeeld ook de dominantie van alle Kamervragen
die gesteld worden, die zijn een bottleneck
om de rest van de organisatie goed te organiseren,
want die Kamervragen lopen nu dwars door alle
delen van het departement heen en iedereen
is in rep en roer want dat heeft voorrang.
Natuurlijk moeten die Kamervragen goed beantwoord
worden, maar het kan zo, eigenlijk het programma
wat je uit wilt voeren, het beleidsprogramma,
ondersneeuwen.
Dus het nadenken over een andere manier waarop
je je organisatie aanstuurt, waar ook de samenwerking
en de wisselwerking tussen de ambtenaren en
een minister op hoofddossiers directer zijn,
zou ik echt van harte aanbevelen.
Want mij is het heel goed bevallen en de mensen
die ook leiding gaven aan die grote projecten,
want dat waren het dan wel, die hadden ook
echt iets: ik mag nu in die rol zitten, ik
hoef niet al die stapjes langs, ik moet wel
sparren met de DG, maar dat is dan een veel
kleiner groepje dan al die mensen die zich
er tegenaan bemoeien.
Natuurlijk moet je dat goed balanceren, maar
het is nu met al die dingen die een ambtenaar
moet doen, is echt niet te onderschatten,
is het niet meer de organisatiestructuur die
past bij deze 21e eeuw.
Verschillen tussen mannen en vrouwen
Nou, dat kan ik niet zo vergelijken, omdat
ik niet in hun huid kan kruipen.
Kijk, in het voorval wat ik vertelde over
dat ik overvallen werd thuis, wat ik al heel
privé vind, dan ben je als vrouw kwetsbaarder
dan als je als man de deur open doet.
Dat is gewoon waar.
Dat klinkt heel vervelend, maar is gewoon
waar.
Maar als je kijkt naar de media en of je man
of vrouw bent, ik denk dat over het algemeen
vrouwen zich verbindender opstellen dan mannen.
Mannen die willen meer macho zijn en vrouwen
die zitten daar toch ook meer om elkaar te
bereiken, die communiceren meer.
Het is een enorme platitude en algemeenheid
die ik nou uitspreek, maar ik merk dat wel.
En de manier waarop ik handelde was veel meer
zoeken naar samenwerking, dan mij voortdurend
maar te profileren als: kijk, ik heb dit allemaal
gedaan.
Soms zeiden ze wel tegen me: Jacqueline, je
moet je wel wat meer naar voren schuiven,
want klimaatbeleid is jouw beleid.
Ik zeg: nee, dat is ons beleid.
En hoe meer de andere collega’s ook op de
bühne staan en het verkondigen, hoe breder
het draagvlak, hoe meer kans dat het ook bestendig
is voor de volgende kabinetsperiodes.
Zo zat ik erin.
En dat is toch een andere manier.
Dat is niet het ego wat zo centraal staat,
ik wil echt niet generaliseren en zeggen dat
alle mannen zo’n mega ego hebben, maar het
gaat erom wat je nodig hebt in deze tijden
om dienend leider te zijn, maar wel leider.
Laatste minister van VROM
Als het gaat om de Ruimtelijke Ordening ben
ik altijd een groot voorstander geweest van
centraal wat moet, decentraal wat kan.
Dat kan je op verschillende manieren invullen,
maar het feit dat wij in ons kleine kikkerlandje
het toch allemaal goed georganiseerd hebben,
al een lange tijd, heeft ermee te maken dat we ordenen.
Als we dat niet hadden gedaan, dan hadden
we er in Nederland een enorme rotzooi van gemaakt.
Het feit dat we natuurgebieden hadden, het
feit dat we clusterden rond steden, het feit
dat we ook zorgen dat niet alleen de Randstad,
maar ook de andere delen van het land economisch
vooruit kunnen en sociaal vooruit kunnen,
dat soort dingen kan je alleen maar regelen
op een nationale schaal.
Ik vond het terrein Ruimtelijke Ordening ontzettend
belangrijk.
Het is altijd een delicate afweging: wat doet
een minister zelf en wat laat de minister
over aan de lagere overheden, de andere overheden...
Mijn ervaring is wel dat voor het ordenen
vaak toch op het laagste schaalniveau van
een gemeente bijvoorbeeld, het erg moeilijk
is om van de directe belangen weg te blijven.
En ik heb ook hele goede herinneringen aan
de tijd dat ik als minister op Ruimtelijke
Ordening in het land ook was om bepaalde zaken
te stimuleren of een initiatief te omarmen.
Ook lokaal hadden we mensen zitten vanuit
het ministerie die daarop de voelhoorns uit
hadden zodat ik wist wat er leefde.
En die mensen, die lokale RO ambtenaren, gaven
mij ook hele goede feedback op de manier waarop
we het beste met onze rijksgelden konden omgaan.
Dus we hadden daar een vorm waar ik een groot
voorstander van ben, wel duidelijke richtlijnen
vanuit Den Haag, met ook duidelijke planning
van waar gaan we ordenen en hoe, maar waar
we de invulling dan overlaten, maar wel dus
gestuurd, aan de andere overheden.
En ja, toen is vervolgens de decentralisatie
in gang gezet op alle fronten.
En ik vind het eerlijk gezegd desastreus.
Een betere voorbereiding helpt
Om effectief te zijn vanaf dag één, ik denk
dat dat haast onmogelijk is, want je komt
in een rollercoaster terecht. Weet dat.
Er komt zo veel op je af de eerste twee weken,
dat je even denkt: oh, waar ben ik aan begonnen?
Dan is het punt dat je heel goed kijkt naar
welke rollen je moet vervullen.
Ik heb daarover in het gesprek ook gezegd
dat ik zes rollen zie.
Je kunt voor jezelf bepalen: waar zitten mijn
grootste lacunes, en meteen aan de slag gaan
om die op te vullen.
Maar je kunt dat proces ook al gaan voorbereiden,
of je nou wel of niet minister wordt, het
is beter om dan toch meer voorbereiding te
hebben dan dat je er gewoon, zoals ik, toch
tamelijk plompverloren in komt.
Nogmaals, ik was deels voorbereid, maar deels
helemaal nog niet voorbereid.
En dat kwam omdat ik van buiten kwam en een
zij-instromer, zoals je dat noemt.
Maar achteraf gezien had ik toch meer sparringpartners
willen hebben vooraf van: oké, let hierop,
dit gaan we doen.
Heb je al een politieke assistent op het oog?
Wat voor type?
Dat je ook al weet je het niet zeker, dat
je al wel bent voorbereid.
En het is niet gebruikelijk in Nederland om
dat te doen, maar in andere landen is het
volstrekt gebruikelijk.
Daar hebben ze ook klasjes ook al word je
het niet, je wordt wel opgeleid in het klasje.
En het is toch wat anders of je Tweede Kamerlid
bent of dat je minister bent.
En ja, een betere voorbereiding is echt gewoon
heel belangrijk en ik had dat graag gehad.
Bekijk alle interviews op
www.detopkijktom.nl
Of beluister het interview als podcast
Via Apple podcasts of via Spotify.