Informatiseringsbeleid
Introductie
Het is goed gebruik het curatorschap van deze tentoonstellingen te beleggen bij een eerder betrokken oud-topbestuurder van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dat is ook bij deze - al weer zesde - digitale tentoonstelling gelukt. In navolging van Roel Bekker, Jan Willem Holtslag, Marjanne Sint, Liesbeth Spies en Mark Frequin is deze tentoonstelling ontwikkeld onder supervisie en met inbreng van Jaap Uijlenbroek. Uijlenbroek was in de periode 2008-2013 directeur-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk.
Automatiseringsbeleid, ICT-beleid en/of Informatiseringsbeleid
Een goede naam voor een tentoonstelling maakt meteen duidelijk waarover het gaat en wat je er zal gaan zien. Juist voor deze tentoonstelling is het moeilijk om die een goede naam te geven. Daarom een naam die de verandering van het onderwerp in de loop van de tijd weergeeft: beginnen bij het technische automatiseringsbeleid, naar een verbreed ICT-beleid en resulterend in een overkoepelend informatiseringsbeleid.
Het automatiseringsbeleid startte in de jaren ’50 en ‘60 van de vorige eeuw met concrete initiatieven zoals het oprichten van de Rijkscentrale voor Mechanische Administratie uitmondend begin jaren ’70 met de oprichting van het Rijks Computer Centrum. In deze periode kreeg de beleidsontwikkeling nog weinig aandacht. Het ging vooral om concrete zaken in de praktijk tot stand te brengen. In de jaren ’70 zette de groei van grote centrale systemen (mainframe) zich door, maar begin jaren ’80 startte een geheel nieuwe ontwikkeling. Door de introductie van de Personal Computer (de PC) werd het mogelijk om decentraal aan de slag te gaan met automatisering. Dat leidde ertoe dat vele overheidsorganisaties zelf systemen aanschafte en hun eigen automatiseringsprojecten startte.
Inherent aan de opkomt van decentrale systemen is de noodzaak voor onderlinge afstemming. In de jaren ’80 ontstaat dan ook de behoefte aan beleid. Beleid ten aanzien van de te gebruiken technologische hulpmiddelen en bijbehorende standaarden, beleid ten aanzien van informatie inhoudelijke standaard (zoals gegevensstandaardisatie) en beleid over wat de burger mag verwachten van de overheid op dit terrein (bijv. toegankelijkheid van informatie). De sectorale structuurschetsen en de drie BIOS-nota’s (Bestuurlijke Informatievoorziening Openbare Sector) geven eind jaren ’80 en in de jaren ’90 de start aan het Informatiebeleid Publieke sector.
Dit beleidsterrein omvat daarmee de totale publieke sector: de drie bestuurslagen rijk, provincies en gemeenten, de waterschappen en de ZBO’s. Naast de aanzet voor deze beleidsontwikkeling werden in die tijd ook grote projecten opgepakt, waarvan de bevolkingsadministratie (GBA) de meest brede en prominente is. Het GBA koppelde op het terrein van burgergegevens vrijwel alle publieke organisaties aan elkaar.
De vele projecten die in gang werden gezet vereisten het opbouwen van specifieke kennis. In de jaren ’90 en begin jaren 2000 wordt de bestuurlijke overlegstructuur ontwikkeld én ontstaan diverse organisaties met een specifieke taakopdracht op het ICT-terrein, zoals de Stichting Het Expertise Centrum, GBO (het huidige Logius) en de Stichting ICTU. Mijlpalen in de overlegstructuur zijn de oprichting van de Manifestgroep, het rijks CIO-beraad in de vorm van de Interdepartementale Commissie CIO (ICCIO) en het Overheidsbreed Beleidsoverleg Digitale Overheid (OBDO).
Rode draad in de tentoonstelling is dat de overheid moeite heeft om de technologische ontwikkelingen in de markt bij te kunnen houden. Het besef van urgentie ontstaat in de jaren ’90 en duurt nog tot op de dag van vandaag voort. Voorbeelden hiervan zijn het Nationaal Aktieprogramma Elektronische Overheid (jaren ’90) en verklaring Nationaal Urgentieprogramma (jaren 2000). Dat het moeilijk is om de beleidsambitie in concrete resultaten om te zetten blijkt ook uit de rapporten van de Algemene Rekenkamer (2007 en 2008) en het onderzoek van de Tweede Kamer in 2012-2014 (Commissie Elias).
ICT-projecten vallen vaak tegen in kosten en bereikte resultaten. Daarom wordt gezocht naar meer waarborgen en in het verlengde van het advies van de Commissie Elias wordt het Bureau ICT Toetsing opgericht. De behoefte aan versterkte coördinatie op ICT terrein speelt ook in die tijd en dan wordt de Digi Commissaris naar analogie van de Delta Commissaris in het leven geroepen.
Typerend voor het laatste decennium van deze tentoonstelling is de combinatie van blijvend besef van urgentie in combinatie met een verbreding van het informatiseringsbeleidsterrein naar meer intrinsieke aspecten zoals digitale veiligheid, digitale gelijkheid, digitale inclusie en meest recent de digitale grondrechten: publieke waarden en mensenrechten (2019).
Deze tentoonstelling geeft zicht op ruim 60 jaar ontwikkeling van een relatief nieuw beleidsterrein: van het allereerste begin van automatisering tot de ingrijpende effecten van de hedendaagse technologie op het functioneren van overheden en hun relatie met burgers. Gesprekken met direct betrokkenen illustreren deze ontwikkeling.
Het nut van reflectie bij dit type beleidsreconstructies wordt ook heel mooi aangetoond door Arre Zuurmond met zijn kritische maar zeer fundamentele beschouwing. Veel dank ben ik verschuldigd aan Rob Meijer die met zijn mooie boek ‘Terug in de toekomst’ feitelijk veel tekst heeft geleverd voor de beschrijvingen van de periode 1985-2015. Dank daarvoor.
Ik wens u veel kijk- en leesplezier.
De tentoonstelling over het informatiseringsbeleid van de overheid geeft inzicht in met name de beleidsmatige inspanningen die door het ministerie van BZK zijn geleverd in de periode 1985-2021. De kern van de tentoonstelling is de tijdlijn waarlangs alle beleidsinspanningen gedocumenteerd zijn. Op die tijdlijn zijn ook de organisaties, samenwerkingsverbanden en overlegorganen inzichtelijk gemaakt die in de beschreven periode zijn opgericht om beleidsvorming en -implementatie te bespoedigen.
In de tentoonstelling gaat curator Jaap Uijlenbroek in gesprek met verschillende personen die op de één of andere wijze een bijdrage hebben geleverd aan het informatiseringsbeleid overheid. Het interview met Wim Kuijken is afkomstig uit de eerdere tentoonstelling ‘Werken aan een moderne overheid’. De videofragmenten zijn op de tijdlijn bij het meest gerelateerde tijdsblok geplaatst. U kunt er voor kiezen om de korte video te bekijken of door te klikken naar het volledige interview.
De verschillende gebeurtenissen en mijlpalen zijn zo veel mogelijk verrijkt met foto’s en documenten. Na doorklikken verschijnt het beleidsstuk met soms daarbij relevante documenten/rapporten en/of een link naar rapporten die ook in het Europese perspectief zijn genoemd.
Aan de tentoonstelling zijn drie perspectieven toegevoegd. Een Europees perspectief met rapporten van de Europese commissie en de OESO, een perspectief dat handelt over de bedrijfsvoering van de Rijksoverheid en een perspectief met relevante rapporten van diverse kennisinstellingen. De reflectie op het gevoerde informatiseringsbeeid is van Arre Zuurmond, tot voor kort Ombudsman metropoolregio Amsterdam maar ook medeauteur van het in 2003 spraakmakende rapport ‘De Belgen doen het beter’. Zijn kritische reflectie treft u net als de perspectieven aan op het eind van deze tentoonstelling.
Tijdlijn informatiseringsbeleid 1950-1985
-
1950-1985: Wat eraan voorafging: automatisering
-
Voor de ontwikkeling van het informatietijdperk was de uitvinding en verfijning van transistoren in de eerste helft van de vorige eeuw cruciaal. In de tweede helft van de vorige eeuw werden de eerste toepassingen hiervan bij de Nederlandse overheid geïmplementeerd: ponskaarten in de jaren 50, mainframes in de jaren 60, het Rijkscomputercentrum in de jaren 70 en de explosie aan toepassing mogelijk gemaakt door steeds kleinere apparaten met steeds meer rekenkracht vanaf de jaren 80 (de personal computer).
-
Beeld: ©Leidsch Dagblad
In 1950 werd de Rijkscentrale voor Mechanische Administratie (RMA) opgericht door toenmalig minister-president Willem Drees. Deze organisatie verzorgde de ponskaartenwerkzaamheden voor ministeries en overheidsinstellingen. De ponskaarten vormden de aanzet voor geautomatiseerde informatieverwerking.
-
Beeld: Kroon, Ron / Anefo
In 1967 was nog maar op zeer kleine schaal sprake van automatisering, en dan in de vorm van een beperkt aantal toepassingen op grote mainframes bij de toenmalige Rijkscentrale voor Mechanische Administratie.
-
Beeld: Antonisse, Marcel / Anefo
Als opvolger van de RMA werd in 1970 het Rijks Computer Centrum (RCC) opgericht. Vijfhonderd medewerkers werden in 1970 overgeplaatst van Den Haag naar Rijks Computer Centrum in Apeldoorn. Op 10 maart 1971 opende staatssecretaris Van Veen officieel het nieuwe gebouw. Dit centrum groeide zodanig dat er in 1981 extra kantoorruimte werd bijgebouwd. Koningin Beatrix opende het nieuwbouwgedeelte in 1984. In 1990 is het RCC verzelfstandigd om later (in 1996) geprivatiseerd verder te gaan onder de naam RCC-Roccade.
-
Beeld: Fotograaf Onbekend / Anefo
In de jaren 80 begon een grote groei. Daarbij werden automatiseringsdiensten in toenemende mate uitbesteed aan marktpartijen. Een daarvan was het in 1990 geprivatiseerde RCC. Belangrijke factoren voor de groei van automatisering en vooral ook het onderdeel worden van de algemene managementtaken waren de Operatie Comptabel Bestel maar ook diverse applicaties voor kantoorautomatisering. De operatie was gericht op het vergroten van de beheersbaarheid en rechtmatigheid van de overheidsuitgaven, hetgeen mede bereikt moest worden door verbetering van de financiële informatievoorziening.
-
Beeld: Molendijk, Bart / Anefo
Midden jaren tachtig begon de revolutie van kaartenbak naar diskette, van papier naar monitor, van typex naar ‘delete’. In 1983 introduceerde IBM zijn eerste personal computer in Nederland. Het werd een daverend succes. Binnen enkele jaren was er geen secretaresse of boekhouder meer te vinden die niet zo’n handige microcomputer op het bureau had staan. Op grote schaal ontstonden PC Privé-projecten waarbij ambtenaren op voordelige wijze privé een PC konden aanschaffen, iets dat de groei van ICT binnen de overheid ook enorm heeft gestimuleerd.
-
Tijdlijn informatiseringsbeleid 1985-1994
-
1985-1994: Van automatiseringsbeleid naar informatiebeleid
-
De periode 1985-1994 was een pioniersfase en de overheid was zoekende naar de juiste weg. De politieke belangstelling groeide, vooral door problemen rond grote ICT-projecten van de overheid. Er werden (onderzoeks-)commissies ingesteld, een aantal goede adviezen werd in de BIOS-nota’s opgepakt. Verbetering van de dienstverlening speelde een belangrijke rol. Het internet gaf een impuls aan het informatie- en automatiseringsbeleid mede vanuit de gedachte van een elektronische snelweg met grote economische potentie voor Nederland. Automatiseringskennis binnen de overheid was schaars en versnipperd. Grote uitvoeringsorganisaties automatiseerden, maar ieder op eigen wijze en vooral onder invloed van leveranciers.
Van samenwerking was niet of nauwelijks sprake. Ambtelijk en politiek was men het erover eens dat elke minister verantwoordelijk was voor de eigen ICT, maar ook dat de minister van Binnenlandse Zaken een zekere coördinerende functie had. Onder inhoudelijk leiderschap van Brussaard en Tas deed Binnenlandse Zaken een poging om het geheel te sturen in de vorm van het Bestuurlijk Overleg Overheidsautomatisering (de BOCO) en de structuurschetsen. De structuurschetsen werden wel opgesteld maar niet geïmplementeerd. De invoering van de GBA was een belangrijke les hoe overheden succesvol konden samenwerken.
-
Beeld: Antonisse, Marcel / Anefo
Hoewel er ook voor 1988 stukken naar de Tweede Kamer zijn gestuurd betreffende het automatiseringsbeleid kan de Beleidsnota Informatievoorziening Openbare Sector (BIOS 1) als eerste ‘grote’ nota worden beschouwd. Vernieuwend daarin waren de verbreding van automatiseringsbeleid naar informatiebeleid en de benadrukken van het belang van politieke sturing. Daarmee vond een verschuiving plaats van een onderwerp dat vooral de bedrijfsvoering betrof en ambtelijk werd behandeld naar een onderwerp dat aandacht verdiende van politici. Aanleiding was de motie Kohnstamm van 21 oktober 1987, die met algemene stemmen werd aangenomen. Veel van het beleid in BIOS 1 is gebaseerd op aanbevelingen van de in 1986 door toenmalig BZK-minister Van Dijk ingestelde Centrale Commissie Overheidsinformatievoorziening (CCOI). Deze commissie moest onderzoeken hoe de problemen met een aantal grote ICT-projecten van de overheid waren ontstaan en welke verbeteringen mogelijk waren.
-
Mede door het in gang gezette verzelfstandiging/privatisering van het Rijkscomputercentrum, werd de al versnipperde kennis binnen de overheid schaars. Op advies van de CCOI wordt een externe pool van deskundigen opgericht. Daarvoor werd voor 2 jaar geld gereserveerd. Daarna moest het op eigen benen staan. Het Expertise Centrum (HEC) wordt opgericht op 30 maart 1988.
-
Begin 1991 verschijnt de opvolger van BIOS 1, de nota De computer gestuurd. Deze nota wordt ook wel BIOS 2 genoemd. Deze nota bevatte het regeringsstandpunt op het eindadvies van de CCOI met als titel Informatietechnologie voor bestuurlijke vernieuwing. Daarin kwamen een viertal thema’s aan de orde.
1) Het verbeteren van de dienstverlening door de overheid;
2) Het expliciet beleid ten aanzien van het ontstaan en het gebruik van netwerken voor (elektronische) datacommunicatie bij de overheid;
3) Het verbeteren van de samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven op informatietechnologie gebied;
4) De aanpak van informatiebeveiliging.
In maart 1991 bespreekt de Tweede Kamer deze nota. Veel aandacht is er voor de servicecentra van de overheid, toen nog gezien als een werkplek binnen het gemeentehuis waar de burger ook interbestuurlijk kan worden geholpen. Kamerlid Koetje voorziet echter dat dit ooit vanuit huis zal gebeuren.
-
Op 21 december 1994 verscheen het Nationaal Actieprogramma ‘Elektronische snelwegen. Van Metafoor naar Actie’. Met dit programma wilde het kabinet invulling geven aan het rapport Bangemann. Het programma richt zich op de samenleving als geheel en niet alleen op de overheid. Tal van onderwerpen komen daarom aan de orde, zoals mededinging en privacybescherming. Wel richt een bepaald deel van het programma zich op specifiek op de overheid met als doel de ontwikkeling en het gebruik van ICT in Nederland te versnellen. De elektronische snelweg had grote economische potentie voor Nederland moest daarop vanuit overwegingen van internationale concurrentie pregnant aanwezig zijn.
In tegenstelling tot Binnenlandse Zaken beschikt het ministerie van Economische Zaken wel over geld, onder meer uit het Fonds Economische Structuurversterking. Deze middelen stellen EZ in staat om veel invloed op de informatisering overheid uit te oefenen.
In de eerste voortgangsrapportage van december 1995 wordt een lijst van voorbeeldtrajecten gepresenteerd waaronder digitale belastingdienst en overheidsloket 2000.
-
Interview Wim Kuijken
Wim Kuijken was in de periode 1988-1991 directeur Interbestuurlijke betrekkingen en informatievoorziening bij het ministerie van de Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In 1995 werd Kuijken secretaris-generaal bij datzelfde ministerie. Van 2000-2010 vervulde Kuijken de functie van secretaris-generaal bij respectievelijk het ministerie van Algemene Zaken en Verkeer en Waterstaat. Van 2010 tot 2018 was Kuijken Deltacommissaris.
Wim Kuijken werd geïnterviewd voor de tentoonstelling Werken aan een moderne overheid waarin hij onder andere sprak over het informatiseringsbeleid van de overheid. Bekijk het betreffende fragment uit dat gesprek.
Interview Harry van Zon
Harry van Zon was van 2002 tot 2008 directeur Informatisering- en Innovatiebeleid Openbare Sector (dIIOS) bij het ministerie van BZK. In de periode daarvoor was hij o.a. directeur-generaal bij het ministerie van LNV en hoofddirecteur Sociale Verzekeringsbank.
Bekijk hieronder een impressie met één of enkele fragmenten uit het gesprek. Of bekijk de volledige versie van het interview.
Tijdlijn informatiseringsbeleid 1995-2004
-
1995-2004: Zoeken naar structuur
-
In deze periode werd in meer algemeen zin duidelijk welke impact ICT op de samenleving ging hebben. De millenniumbug betekende zorgen voor velen, ook niet direct betrokkenen. De kwetsbaarheid van de informatiesamenleving werd daarmee voor het eerst echt zichtbaar. Er was sprake van torenhoge verwachtingen wat betreft de economische effecten van ICT, die werden begin 2000 gecorrigeerd door het uiteen spatten van de ‘Dot-com bubble’. Het generieke informatiseringsbeleid van de overheid in de periode 1995-2005 wordt vooral gekarakteriseerd door het uitbrengen van nota’s.
Beleidsmatig is in deze periode goed nagedacht over de verschillende onderwerpen. Het hele domein van de generieke elementen van de overheidsinformatisering is diepgaand geanalyseerd. Naast de Nederlandse discussie heeft ook Europa duidelijk invloed door het concept van de elektronische snelweg. Informatisering door de overheid zelf wordt gezien als een van de beleidsterreinen waarop de elektronische snelweg vorm moet krijgen. Minister Van Boxtel zet een belangrijke stap om te komen tot een ICT-uitvoeringsorganisatie: de ICTU.
-
In 1995 verscheen Beleidsnota Informatievoorziening Openbare Sector 3 (BIOS 3): ‘Terug naar de toekomst’.
De nota ging in op de volgende onderwerpen:
- verbetering van dienstverlening aan burgers en bedrijven;
- grotere betrokkenheid van burgers bij het openbaar bestuur en omgekeerd;
- betere toegankelijkheid en openbaarheid van overheidsinformatie;
- adequate bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van niet voor de openbaarheid bestemde informatie;
- versterking van de bestuurbaarheid van en de samenhang binnen de overheidsorganisatie (en daarmee van het primaat van de politiek);
- verbetering van het gebruik van informatie en informatie- en communicatietechnologie voor een sobere en doelmatige bedrijfsvoering.
In BIOS 1, werd aandacht besteed aan de organisatie van de informatievoorziening in de relaties tussen de departementen en tussen de bestuurslagen. In BIOS 2, ‘de computer gestuurd’ werd in de vorm van het concept ‘servicecentrum van de overheid’ daarnaast ingegaan op de inzet van informatiebeleid en informatietechnologie om de relatie tussen burgers en overheid te verbeteren.
BIOS 3 actualiseerde de uitgangspunten uit BIOS 1 en BIOS 2 en werkte ze systematisch verder uit. Daarbij werden actiepunten aangegeven die dienden om de gestelde doelen dichterbij te brengen. De nota was in feite een verdieping van het Actieprogramma Elektronische Snelwegen maar dan specifiek gericht op de overheid. De activiteiten werden ook hieruit gefinancierd. Voor het eerst werd gesproken over gemeenschappelijke voorzieningen in de vorm van een informatie-infrastructuur. Dit wil zeggen een generieke, relatief permanente basisvoorziening ten behoeve van gegevensverwerking, gegevensopslag en gegevenstransport.
Het project ‘Overheidsloket 2000’ speelde binnen de geplande activiteiten een belangrijke rol. Via tussenstappen wilde het kabinet komen tot een landelijk dekkend net van loketten (ten minste één in iedere gemeente) waar burgers en bedrijven terecht kunnen voor publieke producten en diensten – dat wil zeggen vanuit de drie bestuurslagen, zelfstandige bestuursorganen en andere aanbieders van publieke diensten, met maximaal één doorverwijzing. Hierbij speelde ook de VNG een belangrijke rol door te claimen dat de gemeenten ook in dit verband de ‘eerste overheid’ waren.
In september 1995 behandelde de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken de nota. De Tweede Kamer was in het algemeen enthousiast over de nota en vond het een logisch vervolg op BIOS 1 en BIOS 2.
Document:
BIOS 3: Terug naar de toekomst
-
In juni 1997 verscheen de nota ‘Naar toegankelijkheid van overheidsinformatie’. Deze was reeds aangekondigd in BIOS 3.
Politiek gezien bevatte de nota twee hoofdpunten:
- ten eerste de toepassing van ICT bij het verstrekken van openbare overheidsinformatie met het oog op het vergroten van de betrokkenheid van de burger bij het democratisch proces;
- ten tweede de mogelijkheden tot exploitatie van elektronische gegevensbestanden door de particuliere sector om voor het bedrijfsleven nieuwe kansen te creëren. Dit werd later de basis van het open databeleid.
Vastgesteld werd dat de elektronische beschikbaarstelling van overheidsinformatie zich nog in het stadium van zoeken en tasten bevond. De technische mogelijkheden namen voortdurend toe, maar de overheid worstelde nog met de basisvragen: ‘welke overheidsinformatie moet elektronisch toegankelijk worden gemaakt, voor wie, waarom, hoe en tegen welke prijs?’. Er werd onderscheid gemaakt tussen passieve en actieve openbaarmaking van informatie. De Wet openbaarheid van bestuur (WOB) vormde daarvoor een kader maar er ontstonden tal van nieuwe mogelijkheden om informatie te verstrekken, zelfs direct redenerend vanuit de vraag. Een zoekmachine zou daarbij behulpzaam kunnen zijn (Google bestond nog niet!). Alle overheidsorganen moesten worden aangemoedigd om hun informatie digitaal en gestandaardiseerd aan te bieden.
Document:
-
Deze nota beoogt met een daartoe ontwikkeld toetsingskader voor de wetgever, een legitimatie aan het overheidsoptreden tijdens de overgang naar de informatiesamenleving, te geven.
Document:
-
Eind 1998 verscheen de ICT-nota: Het Nationaal Actieprogramma Elektronische Overheid. Het werd maatschappelijk steeds duidelijker dat informatisering en zaken als internet ‘were here to stay’ en dus ook de overheid moest hier echt iets mee. Deze nota was reeds aangekondigd bij de herijking van het NAP in 1998 en vormde in feite de invulling daarvan voor de overheid zelf.
Het actieprogramma richtte zich daarbij op drie thema’s:
- een goede elektronische toegankelijkheid van de overheid;
- een betere publieke dienstverlening;
- een verbeterde interne bedrijfsvoering bij de rijksoverheid.
Op deze thema’s werden concrete projecten gestart die in de kabinetsperiode tot aanwijsbare resultaten moesten leiden. Randvoorwaarde was wel dat de uitvoering ervan de aanpak van het millenniumprobleem niet in de weg mocht staan. Voor de financiering was uit de NAP-begroting jaarlijks zo’n 30 miljoen gulden beschikbaar. Het probleem bleef wel dat dit telkens projectgeld betrof. Er werd nog te weinig nagedacht over de noodzaak om de projectresultaten ook later in beheer te nemen en daarvoor financiering te regelen.
Geconstateerd werd dat de verschillende projecten geïsoleerd tot stand kwamen en werden uitgevoerd en dat daar meerwaarde kon worden gevonden door projecten samen te brengen in één uitvoeringsorganisatie. Dit wordt de latere ICT Uitvoeringsorganisatie (ICTU).
Document:
-
De nota ‘De Digitale Delta’ van juni 1999 was de opvolger van het eerder uitgebrachte Nationaal Actieprogramma Elektronische Snelwegen van 1994. De nota benadrukte het belang van een goede ICT-basis in Nederland.
Concreet wilde het kabinet:
- een eersteklas, betaalbare, toegankelijke en betrouwbare (tele)communicatie-infrastructuur;
- aanwezigheid van voldoende en hoogwaardige kennis, sterke ICT-clusters waarin aanbieders en gebruikers van ICT voor vernieuwende toepassingen van die kennis zorgen en een uitstekende infrastructuur voor het opleiden van ICT-onderzoekers en -deskundigen;
- een beroepsbevolking die ICT-vaardig is, en burgers en bedrijven die toegang hebben tot de nieuwste elektronische media en ermee om kunnen gaan;
- wet- en regelgeving die ontwikkeling en toepassing van ICT niet onnodig hindert en vertrouwen biedt in ICT-gebruik;
- optimaal gebruik van ICT in de publieke sector, zodat de dienstverlening van de overheid van goede kwaliteit is en van de publieke sector een voorbeeldwerking uitgaat.
Aan de hand van een tweejaarlijkse toets wilde het kabinet de verdere ontwikkeling van Nederland tot informatiemaatschappij nauwlettend blijven volgen.
Met deze nota werd ook de financiering van een groot aantal ICT-projecten voor de overheid weer veiliggesteld.
Document:
-
In mei 2000 verscheen de nota ‘Contract met de toekomst’. In deze nota werd een visie neergelegd over de rol van de overheid in relatie tot de burger in de informatiesamenleving. De ondertitel was dan ook ‘Een visie op de elektronische relatie overheid-burger’. Daarnaast werd een aantal verkenningen en acties aangekondigd.
De nota bestond uit drie delen. In het eerste deel ‘Vrijheid in verbondenheid’ werd de visie gepresenteerd. In het tweede deel ‘De aanspreekbare Overheid’ werden de consequenties van de visie voor een aantal aspecten van het overheidshandelen geschetst. Omdat ICT-ontwikkelingen snel gaan, bestond het derde deel ‘Overheid in Beweging’ uit een aantal concrete acties.
In de nota’s kwamen de volgende thema’s aan de orde. Bij vrijwel elk onderwerp werden ook één of twee verkenningen aangekondigd:
- de kwaliteit van overheidsinformatie: wat is met welke kwaliteit beschikbaar?;
- de kwaliteit van elektronische dienstverlening. In het Actieprogramma Elektronische Overheid was de doelstelling opgenomen dat in 2002 een substantieel deel, minimaal 25%, van de publieke dienstverlening langs elektronische weg afgehandeld moet kunnen worden. In het najaar van 2000 wordt voor de eerste maal gemeten hoe het met de elektronische dienstverlening bij de overheid gesteld is;
- algemene kwaliteitselementen van de elektronische overheid. Eind 1999 was een internetmonitor ontwikkeld die meet in hoeverre de elektronische overheidsdienstverlening via het internet voldoet aan kwaliteitseisen als bereikbaarheid, interactiviteit, actualiteit en toegankelijkheid;
- een proactieve of een responsieve overheid;
- het recht op deelname aan de informatiemaatschappij;
- het recht op regie over de eigen persoonsgegevens;
- het recht op vrijwaring van onnodig gegevensverkeer;
- de invloed van ICT op het democratisch bestel;
- de kwaliteit van de digitale democratie;
- de gevolgen voor de positie en de structuur van de overheid zelf. Het kabinet nam zich voor om daarover een advies te vragen.
De acties in de nota bouwden voort op de acties die in het actieprogramma Elektronische Overheid en de vijfde pijler van De Digitale Delta werden genoemd. Belangrijke elementen waren het creëren van een PKI-infrastructuur), een ICT-uitvoeringsorganisatie voor de overheid en ‘digitale trapveldjes’.
Document:
-
In de periode van 1985-1995 en tot halverwege de daaropvolgende periode zijn projecten en programma’s voor de ontwikkeling en implementatie van generieke voorzieningen voor de overheid vaak zelfstandig en geïsoleerd van elkaar georganiseerd. Hetzelfde gold later voor het beheer van die voorzieningen. Dat leidde steeds meer tot problemen wat betreft de onderlinge afstemming. In 2000 werd daarom naar een oplossing gezocht.
Er werd een toenemende behoefte geconstateerd om niet alleen in de beleidsvoorbereiding maar ook bij implementatie van ICT-programma’s gericht op de openbare sector samen te werken. Het ging daarbij dan met name om vraagstukken die een gezamenlijke uitbesteding van onderzoeks- en ontwikkelingsinspanningen vergden of om het gezamenlijk stimuleren en faciliteren van het gebruik van reeds ontwikkelde ICT-toepassingen binnen de overheid. Samenwerking werd nodig geacht voor het creëren van een grotere eenheid binnen de overheid maar ook voor een eenduidiger opstelling en positionering van de overheid ten opzichte van de markt.
In 2000 schreef de minister voor Grote steden en Integratiebeleid, Roger van Boxtel, daarom een brief aan de Tweede Kamer over de oprichting van een ICT-implementatieorganisatie, Stichting ICTU genaamd. Hij deed dit namens de staat en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
In de stichting ICTU zou de samenwerking programmatisch of projectmatig worden vormgegeven: activiteiten met een vooraf bepaalde duur en met een vooraf gedefinieerd resultaat. Ook de financiering moest op programma- of projectbasis plaatsvinden door (wisselende groepen van) overheidsorganisaties.
Vijf jaar na oprichting van de stichting verscheen een eerste evaluatierapport van een hiertoe ingestelde visitatiecommissie. Belangrijkste conclusie was dat de organisatie ICTU goed functioneert en een waardevolle bijdrage levert aan de doelstellingen op het gebied van de e-overheid.
Documenten:
-
Waren de vorige nota’s nog vrij verkennend en conceptueel, geleidelijk aan werden ze concreter en meer gericht op het tot stand brengen van voorzieningen. Bovendien ontstond er een brede discussie over het functioneren van de overheid in algemene zin. Arre Zuurmond c.s. publiceerden de invloedrijke nota 'Een kwestie van uitvoering' met als geuzentitel ‘De Belgen doen het beter’ en Pim Fortuyn publiceerde ‘De puinhopen van Paars’.
In 2003 en 2004 verschenen drie onderling samenhangende nota’s die het informatie- en automatiseringsbeleid van de overheid verdiepen en concretiseren:
- de nota ‘Andere overheid’, gericht op het verbeteren van het functioneren van de overheid in algemene zin met daarbij veel aandacht voor de inzet van ICT;
- de rijksbrede ICT-Agenda. Deze nota werkte het ICT-beleid uit de ‘Andere overheid’ nader uit, maar trekt ook de lijnen uit het verleden (Nationale Actieprogramma’s) door;
- de nota ‘De elektronische overheid’. Deze nota was specifiek gericht op het tot stand brengen van een infrastructuur voor de elektronische overheid. De nota was geschreven op verzoek van de Tweede Kamer, die daarom vroeg tijdens de behandeling van de nota ‘Andere overheid’. De Tweede Kamer wilde concrete maatregelen zien op het terrein van e-government. Ook speelde de aandacht voor administratieve lastenverlichting een belangrijke rol.
Het actieprogramma ‘Andere overheid’ kan worden gezien als een poging tot herontwerp van de centrale overheid, een ambitieus plan. Het programma sloot nauw aan bij breed levende gedachten dat de positie van de centrale overheid aan herijking toe was, zowel door een daling van de legitimiteit van het overheidshandelen als door de afnemende financiële middelen. Kern van de voorstellen was dan ook een afgeslankte overheid met minder taken die zij echter beter zou vervullen. Daarbij behoorde ook transparantie in de uitvoering en een grotere betrokkenheid van de burgers.
Wat meer praktisch kende het programma vier actielijnen:
1) Verbetering van de dienstverlening aan de burger. Voorbeelden van onderdelen:
- in 2007 moest 65% van alle dienstverlening van de overheden verlopen via internet;
- invoering eenmalige gegevensverstrekking;
- invoering BSN;
2) De overheid gaat meer en anders regelen:
- inrichting van een overheidsbrede authenticatievoorziening in 2004;
- in 2006 moesten de administratieve lasten voor burgers en bedrijven met 25% zijn verminderd;
3) De rijksoverheid gaat zichzelf beter organiseren:
- verbeteren van de coördinatie tussen de departementen;
- herbezinning op taken;
- grotere efficiency in de uitvoering;
- verbeteren bedrijfsvoering (w.o. invoering shared service centra en minder inhuur externen);
4) De relaties met provincies en gemeenten worden verbeterd:
- saneren specifieke uitkeringen.
De uitvoering van het programma werd belegd bij een project-DG bij BZK. Een interview met Lex van der Ham, directeur-generaal Andere Overheid bij het ministerie van BZK (2004-2007), is te vinden in de eerdere tentoonstelling over Werken aan een moderne overheid.
Documenten:
Visie en actieprogramma Andere Overheid
Andere Overheid: Je gaat er over of niet
-
In 2003 verenigden 6 grote uitvoeringsorganisaties zich in de Manifestgroep. In de jaren daarna is de groep uitgegroeid tot een netwerk van inmiddels 16 uitvoeringsorganisaties met als gezamenlijke doel om de dienstverlening aan burgers en bedrijven te verbeteren. Belangrijke thema’s binnen de Manifestgroep zijn de digitalisering van de dienstverlening, het hergebruik van voorzieningen (de productencatalogus), het stelsel van authenticatiemiddelen maar ook het bewaken van de privacy en de principes van open data.
De Manifestgroep bestaat uit de volgende organisaties: RVO, Belastingdienst, CAK, CBS, CIZ, CJIB, CVZ, Dienst Justis, Dienst Regelingen, DUO, IND, Kadaster, Kamer van Koophandel, RDW, SVB en UWV.
-
De rijksbrede ICT-Agenda, gepubliceerd in februari 2004, stond in een Europese context. De acties sloten nauw aan bij en waren bedoeld om een impuls te geven aan het actieplan ‘eEurope 2005’. Een informatiemaatschappij voor iedereen’. Met betrekking tot de (semi)publieke sector concentreerde de agenda zich op het beleid om de inzet van ICT sterker te richten op het aanpakken van maatschappelijke vraagstukken en op het in algemene zin beter presteren van de overheid. Dit in overeenstemming met het eerder verschenen programma ‘Andere Overheid’. Het kabinet benoemde in de nota zeven concrete speerpunten:
- Burgers en bedrijven hoeven bepaalde gegevens nog maar één keer aan te leveren bij de overheid. Om dit te realiseren wordt er onder meer een stelsel van basisregistraties gerealiseerd.
- Er komt een elektronisch systeem waarmee burgers en bedrijven zich eenduidig bekend kunnen maken bij de overheid. Om dit te realiseren wordt er een burgerservicenummer ingevoerd en wordt ernaar gestreefd om nog in deze kabinetsperiode een elektronische identiteitskaart te introduceren.
- Voor haar communicatie, zowel intern als met de buitenwereld, gaat de overheid open standaarden gebruiken, waardoor de leveranciersafhankelijkheid wordt verminderd.
- Het in 2003 gestarte programma Open Standaarden en Open Source Software werd dan ook doorgezet.
- Burgers en bedrijven kunnen tegen vergelijkbare kosten een substantieel snellere aansluiting krijgen op internet en daarover geleverde diensten dan thans het geval is.
- Veiligheid en betrouwbaarheid van en vertrouwen in het gebruik van ICT-voorzieningen en internet moeten sterk toenemen.
- Er komt een regieorgaan ICT-Onderzoek en -Innovatie om het ICT-onderzoek te versterken en sterker aan te sturen over het gehele traject van fundamenteel onderzoek tot toepassing.
Document:
-
In de nota De elektronische overheid van 2004 werd het beleid voor de elektronische overheid nader geconcretiseerd. Voor de realisatie van de elektronische overheid was volgens de bewindslieden een goed geregisseerd gebruik van ICT noodzakelijk; technisch zagen zij daarvoor geen belemmeringen.
Die regie/sturing kende twee kanten:
- het aanbod van ICT-basisvoorzieningen als basisregistraties, identificerende nummers, authenticatievoorzieningen, standaarden voor gegevenstransport en dergelijke;
- het ontwikkelen van het gebruik van de basisvoorzieningen voor nieuwe/betere manieren van dienstverlening, handhaving en maatschappelijke participatie.
De inspanningen om de ICT-voorzieningen ten behoeve van de elektronische overheid te realiseren, werden verricht in zeven domeinen, die bij elkaar het model vormden van de openbare elektronische ‘informatie-infrastructuur’:
A) elektronische toegang tot de overheid. Dit werd gezien als een taak van elke overheidsorganisatie afzonderlijk;
B) elektronische authenticatie en wel op drie niveaus van veiligheid. Hier ontstond het latere DigiD;
C) eenduidige nummers voor personen en voor bedrijven: het BSN (burgers) en het BN (bedrijven);
D) basisregisters: een basisregistratie diende aan onder andere de volgende vereisten te voldoen:
- zij fungeert overheidsbreed als unieke bron van bepaalde gegevens;
- de gegevens zijn eenduidig gedefinieerd;
- de registratie heeft één beheerder (lokaal of landelijk);
- de privacyaspecten van de registratie zijn adequaat geregeld;
- bepaalde (overheids-)gebruikers van de gegevens uit de basisregistratie hebben een terugmeldplicht;
E) elektronische identificeringsmiddelen (chipcards): de eNIK;
F) elektronische informatie-uitwisseling: daarbij ging het vooral om de rol van open standaarden;
G) snelle verbindingen tussen overheidsorganisaties: de latere ‘Haagse ring’.
Het gebruik was in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de individuele overheidsorganisaties. Met het aanbieden van ‘best practices’ en innoverende oplossingen werd convergentie in de activiteiten beoogd.
Document:
-
Tijdlijn informatiseringsbeleid 2005-2014
-
2005-2014: Bouwstenen infrastructuur
-
In deze periode komen tal van voorzieningen voor de elektronische overheid tot stand. Er is opnieuw aandacht voor het falen van de grote ICT-projecten (2007, 2014). Er worden belangrijke nota’s uitgebracht. Er lopen in deze periode drie beleidslijnen door elkaar:
1) Het beleid gericht op vooral de relatie tussen overheid en burgers maar ook op de informatiseringsrelaties tussen de bestuurslagen. De minister van BZK had hier het voortouw. Vanaf het kabinet-Rutte 2 is nog steeds de minister van BZK primair verantwoordelijk voor het generieke beleid. Maar daarnaast is er een rol voor de minister voor Wonen en Rijksdienst.
2) Het algemene ICT-beleid, waaronder de doorvertaling van EU-beleid naar Nederland, en het beleid gericht op de relatie tussen overheid en bedrijven. Hier heeft de minister van EZ het voortouw, met betrokkenheid van BZK en OCW. Het algemene beleid betreft immers ook vaak de overheid zelf. Daarnaast is de overheid ook een dienstverlener voor bedrijven.
3) Het beleid gericht op de bedrijfsvoering van de rijksoverheid. De verantwoordelijkheid ligt hier eerst bij de minister van BZK maar vanaf Rutte 2 specifiek bij de minister van Wonen en Rijksdienst.
-
In deze nota bevestigde het kabinet nogmaals de eerder geformuleerde ambities dat Nederland aantoonbaar beter moest gaan presteren met ICT en tot de top van Europa wil behoren. Daarvoor was het nodig dat Nederland de mogelijkheden van ICT beter ging benutten om daar meer economisch en maatschappelijk rendement uit ICT te halen. Nederland moest er voor zorgen dat de noodzakelijke ICT-basis (infrastructuur, kennispositie en randvoorwaarden) nog steviger werd.
Voor 2005 – 2006 benoemde het Kabinet de volgende speerpunten:
- eenmalige aanlevering van gegevens
- elektronische identificatie
- sneller op internet
- veiligheid en betrouwbaarheid
- standaardisatie
- consumentenbeleid en
- ICT in het (semi)publieke domein.
Document:
-
Geleidelijk werd na de totstandkoming van de ICTU duidelijk dat niet alleen bundeling van activiteiten van belang was maar dat het ook verstandig zou zijn om de beheer van de ontwikkelingsactiviteiten te scheiden. In 2006 werd daarom de organisatie GBO Overheid opgericht. De naam daarvan werd in 2010 veranderd in Logius.
Logius is een baten-lastendienst van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en beheert generieke ICT-voorzieningen. Eigenaar is de DG-OBR. Eigenaarschap en opdrachtgeverschap zijn daardoor gescheiden. Logius en eigenaar gaan over het ‘hoe’ en de opdrachtgevers over het ‘wat’.
Logius levert diensten aan andere overheidsorganisaties en organisaties met een publieke taak. Voorbeelden van diensten zijn DigiD, Digipoort, MijnOverheid en eHerkenning. Het bureau Forum Standaardisatie is een onderdeel van Logius. Logius werkt in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Economische Zaken, en Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Een aantal producten die bij de stichting ICTU zijn ontwikkeld, zijn door Logius in beheer genomen. Het doorontwikkelen en het bevorderen van het gebruik van de producten behoort ook tot het takenpakket van Logius.
Logius vervult inmiddels een belangrijke rol in de communicatie tussen overheid en burgers en bedrijven. Volgens het Jaarverslag 2015 waren er in 2015 12,7 miljoen actieve DigiD’s. Daarmee werd in dat jaar 206 miljoen keer succesvol ingelogd, zowel bij overheidsorganisaties als zorgverzekeraars. Het aantal aangesloten organisaties bedraagt 551.
Naast DigiD is ook het gebruik van de voorziening MijnOverheid door de invoering van de Wet Elektronisch Berichtenverkeer in 2015 aanzienlijk toegenomen. Dat kwam vooral door de activiteiten van de Belastingdienst die de blauwe enveloppen in 2015 verving door de Berichtenbox binnen MijnOverheid. MijnOverheid leverde in 2015 44 miljoen berichten af, een stijging van 60% ten opzichte van het jaar daarvoor. Er waren toen 2,8 miljoen accounts.
Document:
-
Op 18 april 2006 werd een verklaring getekend in het Bestuurlijk overleg van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. De verklaring had als titel ‘Betere dienstverlening, minder administratieve lasten met de elektronische overheid!’. Het was een uitvoeringsagenda die volgens de ondertekenaars gebaseerd was op de toekomstperspectieven uit de eerste Voortgangsrapportage Elektronische overheid, de Burger ServiceCode en het advies van de Commissie Jorritsma. Daarnaast werd gebruikgemaakt van de uitkomsten van de verschillende onderzoeken die waren uitgevoerd rond ‘absorptievermogen’ en ‘regie’ rond de Elektronische Overheid. Relevant was ook het advies van het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (ACTAL) aan de ministers van EZ en BZK.
Voor de realisatie van de verbetering van de elektronische dienstverlening werden verschillende stappen onderscheiden:
- ontwikkeling van overheidsbreed bruikbare basisvoorzieningen;
- de feitelijke realisatie van deze overheidsbreed bruikbare basisvoorzieningen;
- de aansluiting van organisaties op deze basisvoorzieningen (‘uitrol’);
- de toepassing van deze basisvoorzieningen in de dienstverlening;
- beheer van de basisvoorzieningen.
Van belang waren ook een duidelijke prioriteitsvolgorde en heldere verantwoordelijkheden. Deze werden als volgt vastgelegd:
A) Ontwikkeling van de beoogde basisvoorzieningen is primair de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. De rijksoverheid (departementen en uitvoeringsorganisaties) betrekken de andere overheden zo bij de ontwikkeling van deze basisvoorzieningen dat de andere overheden hierop te gelegener tijd eenvoudig kunnen aansluiten. Belangrijke partijen hierbij zijn de zogenoemde voorhoedegemeenten, die als voorlopers zowel kennis opbouwen van dergelijke voorzieningen op gemeentelijk niveau als een organisatie hebben waarin prototypes van basisvoorzieningen op de bruikbaarheid in de gemeentelijke situatie kunnen worden getest.
De hoogste prioriteit voor gemeenten ligt bij de feitelijke realisatie van de vier basisvoorzieningen die gemeenten beheren of uitgeven: het basisregister Gemeentelijke Basis Administratie en het Basisregister Adressen en Gebouwen, het Burgerservicenummer en de eNIK. De departementen verantwoordelijk voor deze voorzieningen ondersteunen de gemeenten bij deze realisatie en maken hierover afspraken met de VNG.
B) De volgende prioriteit voor gemeenten (tevens de hoogste voor provincies en waterschappen) ligt bij de aansluiting op de volgende basisvoorzieningen:
- de basisregisters gemeentelijke basisadministratie, Nieuw Handelsregister, Basisregister, Adressen en Gebouwen, Eigendommen (Kadaster), Kaarten;
- de authenticatievoorzieningen DigiD en in het verlengde daarvan eNIK;
- de koppelingsnummers burgerservicenummer en Bedrijven en Instellingen Nummer;
- het Bedrijvenloket, de e-formulierenvoorziening en het digitale omgevingsloket.
C) Van de zijde van de rijksoverheid zullen de volgende zaken worden gerealiseerd:
- de levering van diensten en informatie aan de telefonische verwijsfunctie voor de hele overheid (ter ondersteuning van deze verwijsfunctie die in het kader van gemeentelijke contactcenters bij gemeenten zal worden gerealiseerd);
- de realisatie van één voorziening waarlangs andere overheden die dat wensen informatie kunnen putten uit basisregisters.
Pas twee jaar later, in 2008, werden de voornemens uit de verklaring NUP verder geconcretiseerd.
Documenten:
-
In 2006 nam een tiental gemeenten het initiatief om samen stappen te zetten in de overheidsdigitalisering. Zaken als de Persoonlijke Internet Pagina (PIP) en het gemeentelijke contactcenter (Antwoord) werden door de gemeenten – samen met een drietal DG’s van BZK – in informele setting (restaurant Kloosterhoeve) dichterbij gebracht. Dat deden ze vanuit de gedachte ‘als je moet wachten op een centrale organisatie die het vanuit de theorie moet afdwingen, wordt het nooit wat’. Dat Kloosterhoeveberaad openbaart zich tien jaar later wederom – nu zonder te dineren overigens. Een groep gemeentesecretarissen komt nu zo’n vier keer per jaar samen met een even groot aantal mensen afkomstig uit de Manifestgroep.
-
In 2007 ontstond opnieuw tumult rond de grote ICT-projecten. Aanleiding daarvan waren berichten in de media dat er miljarden verspild werden aan ICT-projecten van de overheid. De start van die berichtgeving was een publicatie in Trouw, waarin stond dat er per jaar door de overheid voor grote ICT-projecten voor 5 miljard euro aan belastinggeld werd verspild. Dit getal zou nog jarenlang, tot en met de commissie Elias, een eigen leven gaan leiden en werd nooit onderbouwd. De berichtgeving trok uiteraard ook de aandacht van de Tweede Kamer. Deze wijdde daaraan in 2007 een debat met minister ter Horst waarin alle elementen van de latere discussie zouden terugkomen: verspilling van overheidsgeld, geen zicht op welke projecten liepen en de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken voor de totale overheids-ICT. De Tweede Kamer vroeg om een onderzoek waaruit moest blijken wat er waar was van de berichten over verspilling. Dit werd vastgelegd in de motie Gerkens.
De Tweede Kamer had ook behoefte aan overzicht. Dit werd gevraagd in de motie Hessels. De motie Hessels leidde tot jaaroverzichten van grote ICT-projecten. De andere motie had nog meer gevolgen. In 2007 en 2008 heeft de Algemene Rekenkamer naar aanleiding van de motie Gerkens twee rapporten gepubliceerd over de problemen betreffende grote, ICT-intensieve projecten.
In het eerste rapport ‘Lessen uit ICT-projecten bij de overheid. Deel A’ wees de Algemene Rekenkamer op de combinatie van grote ambities en grote complexiteit, die de meeste projecten kenmerkten. De Algemene Rekenkamer noemde dit het gevolg van politieke, organisatorische en technische complexiteit. Bij deze te complexe projecten was er geen balans tussen ambitie, beschikbare mensen, middelen en tijd. Ook stelde de Algemene Rekenkamer dat de belangrijkste stakeholders – minister, Tweede Kamer en ICT-leveranciers – door de aard van hun belangen elkaar onderling stimuleerden om tot die ambitieuze en complexe projecten te komen. Verder stelde de Algemene Rekenkamer dat de Tweede Kamer vaak slecht geïnformeerd werd. Belangrijke informatie werd niet gepresenteerd en toegezegde voortgangsrapportages werden niet geleverd of waren te optimistisch van toon.
In de tweede publicatie uit 2008 ‘Lessen uit ICT-projecten bij de overheid. Deel B’ constateerde de Algemene Rekenkamer dat informatie over tijd, omvang, beschikbare mensen en kosten in de administraties van de onderzochte projecten niet altijd aanwezig was. Daarom konden geen uitspraak worden gedaan over de doelmatigheid en doeltreffendheid van uitgaven. Vooral over omvang ontbraken gegevens: het was daardoor nauwelijks bekend hoeveel inspanningen er nodig waren om een ICT-systeem te bouwen. Verder ontbrak informatie over kosten: er waren wel totaalbedragen, maar uit welke kostensoorten deze bedragen waren opgebouwd (materiaal, extern personeel, intern personeel, hard- en software en dergelijke) was niet altijd duidelijk. Om de kosten te bepalen was daarnaast de levensduur van een ICT-systeem belangrijk, maar hierover werd niets vastgelegd. Over de beschikbare mensen waren er vooral realisatiecijfers. Ook was er informatie over start- en einddata van projecten. Op de betrouwbaarheid van de gegevens viel, volgens de Algemene Rekenkamer, nog wel het nodige af te dingen. Zo was niet duidelijk wat als begin- en eindpunt van een project beschouwd moest worden. Bij ramingen van de kosten van ICT-projecten deed zich, volgens de Algemene Rekenkamer, het probleem voor dat deze in de aanloop van een project nog ‘zacht’ waren. Pas gaandeweg werden zij exacter en realistischer, namelijk als er meer duidelijkheid ontstond, onder meer door een nadere detaillering van het te bouwen systeem, ontwerp van de projectaanpak en een goed onderbouwde projectplanning.
Afgezien van deze beperkte hardheid van ramingen, die volgens de Algemene Rekenkamer inherent zijn aan ICT-projecten, trof het onderzoek ook andersoortige tekortkomingen van ramingen aan. Voorbeelden waren het buiten beschouwing laten van bepaalde kosten of essentiële informatie, het te optimistisch inschatten van bepaalde kosten, onvoldoende onderbouwing in de vorm van bijvoorbeeld detailramingen van deelprojecten, en het niet op elkaar aansluiten van (opeenvolgende) ramingen.
Uiteraard moest de minister van Binnenlandse Zaken reageren op deze kritiek. Dit gebeurde in 2008 in enkele brieven aan de Tweede Kamer. In een brief van 25 februari 2008 wijst minister ter Horst centrale verantwoordelijkheid voor het slagen van grote ICT-projecten af, maar benoemde wel een aantal maatregelen om het functioneren van de overheid te versterken. Voorbeelden waren de noodzaak van een startbrief waarin wordt beschreven welk probleem op welke wijze met het project wordt opgelost, versterking van de I-kolom binnen departementen en het werken onder architectuur.
In een tweede brief, van juni 2008, ging de minister nader in op die maatregelen. De minister stelde dat zij weliswaar systeemverantwoordelijkheid heeft maar dat de verantwoordelijkheid voor de grote ICT-projecten bij de vakministers bleef. In de brief wordt ook positief gesproken over de rol van een departementale CIO en ook wordt toegezegd dat een zogenoemde Gatewayorganisatie zal worden ingericht. Daarnaast werd voor elk project een projectplan verplicht gesteld, overigens zonder dat duidelijk wordt hoe dat eruit moest zien.
In een derde brief, van september 2008, werd met name ingegaan op een eerdere toezegging aan de Tweede Kamer dat deze regelmatig zou worden geïnformeerd over de voortgang van de grote ICT-projecten. De brief bevatte als bijlage een rapportagemodel waarin ook een beschrijving aan het projectplan wordt gegeven.
Samengevat bevatten de drie brieven informatie over:
- de rol van de minister van Binnenlandse Zaken. Deze heeft een systeemverantwoordelijkheid met als speerpunten de kwaliteit van de aansturing van grote ICT-projecten en de kwaliteit van de inrichting van de I-kolom binnen departementen. Ministers blijven echter verantwoordelijk voor hun eigen projecten;
- de inrichting van een CIO-stelsel met een Rijks CIO;
- de inrichting van een Gatewayorganisatie die verantwoordelijk is voor reviews;
- het zo veel mogelijk werken onder architectuur, zoals de Nederlandse OverheidsArchitectuur (NORA);
- het jaarlijks aan de Tweede Kamer presenteren van een overzicht van alle grote lopende ICT-projecten, inclusief een beoordeling van hun voortgang.
Documenten:
-
In juni 2008 verscheen de nota ICT-Agenda 2008-2011. Deze nota was de opvolger van de eerdere ‘Rijksbrede ICT-Agenda’. Bijzondere aandacht was er voor de rol van open source en open standaarden. In de nota werden alle lopende initiatieven betreffende de e-overheid opgesomd als actiepunten met bijbehorende planning.
Documenten:
-
In 2006 was de Verklaring NUP opgesteld maar erg concreet was deze nog niet. De commissie Wallage/Postma bracht daarom op verzoek van het kabinet in december 2007 een advies uit – ‘Het uur van de waarheid’ – over hoe de overheid de elektronische infrastructuur het beste kon ontwikkelen en invoeren. Deze commissie constateerde een gebrek aan regie en samenhang, waardoor de gezamenlijke overheidsbrede elektronische infrastructuur nog te weinig werd gebruikt. Er waren volgens de commissie zoveel tegelijkertijd lopende projecten en initiatieven dat gemeenten, provincies, waterschappen en uitvoeringsorganisaties door de bomen het bos niet meer zagen. Ook was er onduidelijkheid over wanneer bepaalde onderdelen beschikbaar zouden komen en wat de kosten zouden zijn voor gebruik en aansluiting.
Het kabinet stuurde, mede in reactie op dit advies, in juni 2008 haar visie op betere dienstverlening van de overheid naar de Tweede Kamer. Hierin werd aangekondigd dat het rijk samen met de andere overheden en uitvoeringsorganisaties op een zo kort mogelijk termijn zou komen tot een actieprogramma betere dienstverlening.
Documenten:
-
Eind 2008 verscheen het Nationaal Uitvoeringsprogramma Dienstverlening en Elektronische Overheid (NUP) met als ondertitel: ‘Burger en bedrijf centraal’. Het NUP bevatte een uitgewerkte hoeveelheid concrete voorstellen om de dienstverlening van de overheid te verbeteren. In het NUP werd een keuze gemaakt voor een randvoorwaardelijke, verplicht te gebruiken basisinfrastructuur voor de e-overheid door de basisvoorzieningen te benoemen die daar onderdeel van uitmaakten. De aangewezen basisvoorzieningen waren voorzieningen waarvan het gebruik door alle bestuursorganen voor eind 2010 gerealiseerd moest worden of het waren voorzieningen die als essentiële bouwstenen konden worden aangemerkt door andere basisvoorzieningen of projecten die voor eind 2010 als focus waren aangemerkt. De basisvoorzieningen die als prioriteit werden aangemerkt, zijn onder te verdelen in: e-toegang tot de overheid, e-authenticatie, nummers, basisregistraties en e-informatie-uitwisseling.
Om verder focus aan te brengen werden in het NUP daarnaast zes voorbeeldprojecten benoemd. Dit waren projecten waarin de basisinfrastructuur zichtbaar voor betere dienstverlening werd ingezet. Dit waren:
- Het Omgevingsloket.
- Digitaal klantdossier.
- Landelijk Digitaal Loket Schoolverlaten.
- Wmo/Regelhulp.
- Verwijsindex risicojongeren.
- Dienstenloket van de Dienstenrichtlijn.
Enige jaren na de start van het NUP werd daarop een ‘Gatewayreview’ uitgevoerd. Deze was zeer kritisch. De reviewers, onder voorzitterschap van Doctors van Leeuwen, zagen onvoldoende helderheid over het dienstverleningsconcept, gebrek aan samenhang tussen de vele projecten en vonden ook het opdrachtgeverschap tekortschieten. Met name BZK en VNG kregen op dat punt kritiek. De reviewers benadrukten het belang van een duidelijke architectuur voor de bouwstenen van de e-overheid. Ook was er kritiek op het functioneren van de ICTU die betrokken was bij het ontwikkelen van veel van de bouwstenen, maar onvoldoende bijdroeg aan het bereiken van samenhang. De ICTU reageerde daarop zelfstandig in een brief aan staatsecretaris Bijleveld met als belangrijkste punt dat zij afhankelijk was van haar opdrachtgevers die echter zelf onvoldoende stuurden op samenhang.
Op 30 maart 2010 stuurde de staatsecretaris haar reactie op het Gatewayrapport naar de Tweede Kamer. Zij onderschreef, mede namens de bestuurlijke partners, de analyse uit het rapport en beloofde beterschap wat betreft de punten van kritiek. Een sterk sturende rol voor BZK wees zij echter af. De diverse ministeries bleven verantwoordelijk.
Documenten:
Nationaal Uitvoeringsprogramma (NUP) burger en bedrijf centraal
-
De Europese Commissie (eurocommissaris Kroes) stelde een Digitale Agenda voor Europa vast voor de periode 2011 tot 2015. Deze omschrijft hoe ICT een essentiële rol moet gaan spelen om een uniforme digitale markt binnen de EU te creëren.
De Digitale Agenda is omgezet in een Nederlandse Digitale Agenda. De onderwerpen betreffende de e-overheid waren:
- lage regeldruk voor het bedrijfsleven
- recht op elektronisch zakendoen voor bedrijven
- standaardisatie
- groei en innovatie met ‘open data’ als grondstof
De ambities uit de Nederlandse Digitale Agenda zijn uitgewerkt in de Digitale Implementatie Agenda.
Documenten:
-
In 2011 maakte NUP een doorstart in de vorm van het programma i-NUP. De belangrijkste ontwikkeling daarbij was de verschuiving van de aandacht van ontwikkeling naar implementatie.
De doelstellingen van i-NUP werden als volgt geformuleerd: om uitvoering te geven aan de overheidsbrede visie op dienstverlening, werd voortgebouwd op het Nationaal Uitvoeringsprogramma dienstverlening en e-overheid (NUP) waarin de basisinfrastructuur voor de elektronische dienstverlening was ontwikkeld.
Dit betekende dat de implementatieagenda voor de periode tot 2015, bestond uit:
- Afronden en opleveren van de voorzieningen voor zover dit ging om eerder afgesproken functionaliteiten. Geen verdere ontwikkeling tenzij dit nodig was voor de realisatie van de visie op dienstverlening en dit door de vragende partij werd gefinancierd.
- In beheer brengen van de basisvoorzieningen tot een overheidsbrede, toekomstbestendige informatie-infrastructuur.
- Grootschalige implementatie van de basisvoorzieningen. Er werd een implementatieprogramma NUP ingericht, om de invoering van de elektronische overheid in gemeenten te bespoedigen.
Gemeenten waren zelf verantwoordelijk voor de implementatie en werden hierbij vanuit de eigen behoefte gefaciliteerd. Over de financiering van dit programma was afgesproken dat gemeenten zelf de gemeentespecifieke kosten dragen en dat het rijk bijdroeg aan de generieke kosten. Met de uitvoering van deze overheidsbrede implementatieagenda dienstverlening en e-overheid, kortweg i-NUP, werd ook bijgedragen aan de doelstellingen die door de Europese Commissie in het eGovernment Actieplan waren geformuleerd.
Documenten:
-
In het coalitieakkoord van oktober 2012 van het kabinet-Rutte 3, was voor het eerst in een regeerakkoord een passage opgenomen die een doelstelling formuleerde betreffende de e-overheid:
‘De dienstverlening door overheden moet beter. Bedrijven en burgers kunnen uiterlijk in 2017 zaken die ze met de overheid doen, zoals het aanvragen van een vergunning, digitaal afhandelen. Er komt een eenmalige gegevens uitvraag voor ondernemers die gebruikmaken van het Ondernemingsdossier om bedrijfsgegevens uit te wisselen met de overheid’
In een brief van mei 2013 aan de Tweede Kamer, de Visiebrief Digitale Overheid 2017, werd uiteengezet hoe het bereiken van deze doelstelling zou worden aangepakt.
Veel aandacht werd gegeven aan het overleg met andere overheidsorganisaties met als belangrijkste pijlers:
- informatie moet online beschikbaar zijn;
- burgers kunnen digitaal met de overheid communiceren;
- gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid;
- inzage- en correctierecht voor burgers;
- informatieveiligheid en stelsel eID;
- optimaal gebruik van digitale gegevens door de overheid zelf.
Bij de uitvoering van dit beleid, dat voortbouwde op i-NUP, zou ook nauw worden samengewerkt met de minister van EZ (de Digitale Agenda voor bedrijven) en met de minister voor Wonen en Rijksdienst (voor de bedrijfsvoering binnen de overheid).
Eind 2015 ontving de Tweede Kamer de Implementatieagenda Digitale Dienstverlening. Daarin werd per bestuurslaag aangegeven wat van de betrokken organisaties op het terrein van digitale dienstverlening in de jaren 2016 en 2017 werd verwacht.
Kort daarop volgde in 2015 nog de Voortgangsrapportage Digitaal 2017.
Documenten:
-
In juli 2013 verscheen deze beleidsbrief die ook dienstdeed als tussenrapportage van de Digitale Agenda.nl van 2011. De brief bevatte daarnaast een vergelijking van de beleidslijnen van de EU, Nederland en Nederlandse gemeenten.
Documenten:
-
In het Eindrapport i-NUP werd geconcludeerd dat:
- een digitale basisinfrastructuur was gerealiseerd, bestaand uit een digitaal frontoffice voor burgers, onderdelen van de digitale frontoffice voor bedrijven en een stelsel van basisregistraties;
- de transitie in gang was gezet van een situatie met los van elkaar staande basisregistraties naar een samenwerkend stelsel van basisregistraties dankzij het beschikbaar komen van een groot aantal verbindingen tussen basisregistraties en vier gemeenschappelijke stelselvoorzieningen;
- negen van de twaalf basisregistraties waren er;
- overheden, met de opgeleverde digitale basisinfrastructuur, gegevens digitaal, veilig en betrouwbaar met elkaar konden uitwisselen en dat konden benutten voor betere dienstverlening, grotere efficiency en het tegengaan van fraude;
- op een aantal voorzieningen was inmiddels door vrijwel alle overheden aangesloten;
- op sommige voorzieningen een beperkt aantal overheden nog moest aansluiten, terwijl voor MijnOverheid, het Handelsregister en de stelselvoorzieningen Digilevering en Digimelding nog een belangrijke aansluitingsopgave resteerde na 2014.
Daarmee was volgens het eindrapport een belangrijk deel van de doelstellingen van i-NUP gerealiseerd. Wel werd geconstateerd dat desondanks het hogere doel, organisatiebreed gebruik van de GDI door alle overheidsorganisaties, nog veel inspanning en tijd zou vergen.
Documenten:
-
Zowel in de Visiebrief 2017 als in het eindrapport i-NUP werd gesproken over een digitale infrastructuur. Duidelijk was echter dat er voor de totstandkoming daarvan nog de nodige problemen bestonden. Die waren grotendeels van bestuurlijke aard en hadden vooral te maken met het grote aantal partijen dat bij zo’n digitale infrastructuur betrokken zou moeten zijn, zowel voor de ontwikkeling als voor het beheer. Om deze problemen aan te pakken werd in mei 2014, naar aanleiding van het advies in het rapport ‘Geen goede overheidsdienstverlening zonder een uitstekende Generieke Digitale Infrastructuur’, gekozen voor de nieuwe figuur van een regeringscommissaris, de Nationaal Commissaris Digitale Overheid (NCDO, al gauw de Digicommissaris genoemd). Het besluit werd genomen door de minister van BZK, mede namens de ministers van EZ en van Wonen en Rijksdienst, conform de drie beleidslijnen met bijbehorende verantwoordelijkheden. Benoemd werd oud-VVD voorzitter en burgemeester Bas Eenhoorn.
Documenten:
Geen goede dienstverlening zonder Generieke Digitale Infrastructuur
-
In 2012 nam de Tweede Kamer opnieuw een initiatief en weer op basis van berichtgeving over miljardenverspillingen voor grote ICT-projecten binnen de overheid. Dit keer werd het onderzoek niet uitbesteed maar wilde de Tweede Kamer het zelf uitvoeren in de vorm van een parlementair onderzoek.
De commissie die het uitvoerde werd voorgezeten door het Kamerlid Ton Elias. Het doel van het parlementaire onderzoek naar ICT-projecten bij de overheid was volgens het latere rapport Elias tweeledig:
- het in kaart brengen van de misgelopen maatschappelijke effecten (ten behoeve van de gebruiker), inclusief maatschappelijke en financiële kosten door het niet op orde hebben van informatieprocessen en -stromen van de overheid door middel van ICT(-projecten);
- duidelijk maken wat de prioritaire stappen zijn die een optimale inrichting van de informatieprocessen en -stromen van de overheid door middel van ICT(-projecten) teweeg kunnen brengen.
Daartoe onderzocht de commissie een aantal cases.
In haar eindrapport ‘Grip op ICT’ dat op 15 oktober 2014 werd uitgebracht, stelde de commissie het volgende vast:
- De politiek beseft het niet, maar ICT is overal.
- De rijksoverheid maakt haar ICT-beleidsambities niet waar.
- De verantwoordings- en besluitvormingsstructuur bij ICT-projecten is zeer gebrekkig.
- De rijksoverheid heeft onvoldoende inzicht in de kosten en baten van haar ICT.
- De ICT-kennis van de rijksoverheid schiet te kort.
- Het ICT-projectmanagement is zwak.
- ICT-aanbestedingstrajecten bevatten perverse prikkels.
- Het contractmanagement bij ICT-projecten is onprofessioneel.
- Het ontbreekt de rijksoverheid aan lerend vermogen op ICT-gebied.
- De rijksoverheid heeft haar ICT-projecten niet onder controle.
Uiteraard formuleerde de commissie per probleemgebied ook aanbevelingen om de problemen op te lossen. De opvallendste was het voorstel voor de oprichting van een (tijdelijk) Bureau ICT Toetsing (BIT). Volgens de commissie moest dit geen nieuw bureaucratisch orgaan zijn. ‘Het BIT zal juist een kleine, efficiënte en slagvaardige organisatie moeten zijn. De medewerkers zijn onafhankelijk denkende en werkende experts, niet per definitie allen ICT’ers, die op basis van hun kennis, expertise en ervaring snel kunnen beoordelen of een project kans van slagen heeft. Aan het roer van het BIT staat iemand met gezag, deskundigheid en ervaring. Het BIT zal alle projecten van de rijksoverheid boven de 5 miljoen euro waarbij de ICT-component een belangrijke rol speelt op een aantal punten toetsen voorafgaand aan de aanbesteding.’ Oorspronkelijk was het voorstel van de commissie om het BIT onder te brengen bij Algemene Zaken. Dat bleek echter staatsrechtelijk en politiek niet haalbaar waardoor het later werd ondergebracht bij BZK.
In totaal kwam de commissie Elias tot 34 aanbevelingen. De belangrijkste waren:
- Er wordt een tijdelijke ICT-autoriteit opgericht die als sluis zal functioneren: het BIT (Bureau ICT-toetsing).
- De Tweede Kamer vergroot het eigen ICT-bewustzijn, bijvoorbeeld door ICT op te nemen in het introductieprogramma voor nieuwe Kamerleden en geregeld contact te hebben met het BIT.
- De Tweede Kamer gaat meer gebruikmaken van bestaande instrumenten zoals de Regeling Grote Projecten, en gaat met deze intensievere informatievoorziening ook daadwerkelijk iets doen.
- De rijksoverheid brengt meer centrale sturing aan in haar ICT-beleid, onder andere door één minister verantwoordelijk te stellen voor het beleid rondom de beheersing van ICT-projecten.
- De besparingen en maatschappelijke opbrengsten van het algemene ICT-beleid worden zichtbaar gemaakt.
- De rollen en verantwoordelijkheden binnen alle ICT-projecten van de rijksoverheid, inclusief die van publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen, zijn duidelijk belegd. Er is altijd één bewindspersoon eindverantwoordelijk voor een ICT-project met een groot publiek belang.
- De kwaliteit van informatie over grote en risicovolle ICT-projecten wordt verbeterd in de jaarrapportages; het Rijks ICT-dashboard gaat zo spoedig mogelijk zinnige informatie bevatten.
- Er komt een centraal en structureel ICT-opleidingsprogramma voor opdrachtgevers en projectleiders binnen de rijksoverheid.
In een brief aan de Tweede Kamer nam het kabinet in de persoon van de minister voor Wonen en Rijksdienst vrijwel alle aanbevelingen over of stelde dat ze al uitgevoerd werden.
Documenten:
Eindrapport Parlementair onderzoek naar ICT-projecten bij de overheid (Commissie Elias)
-
Interview Rob Meijer
Rob Meijer vervulde vele functies op het terrein van de overheidsinformatisering en -automatisering. Zo werd hij in 1985 hoofd van de afdeling Informatiebeleid van de VNG en was hij - in de kwartiermakersfase - Chief Information Officer (CIO) Rijk. In 2014 promoveerde hij op het onderwerp ‘Businesscases en grote ICT-intensieve overheidsprojecten’. Van 2001 tot 2019 was hij verbonden aan adviesbureau PBLQ (voorheen Het Expertise Centrum (HEC)).
Meijer is ook auteur van het boek ‘Terug in de toekomst’, waarin de geschiedenis van het informatiseringsbeleid in de periode 1985-2015 is opgetekend. Uit dit boek is voor deze tentoonstelling - met toestemming van auteur en uitgever - rijkelijk geput.
Bekijk hieronder een impressie met één of enkele fragmenten uit het gesprek. Of bekijk de volledige versie van het interview.
Interview Maarten Hillenaar
Maarten Hillenaar is sinds 2018 algemeen directeur van Centric Public Sector. In de periode 2009 tot 2014 was Hillenaar directeur Informatiseringsbeleid en tevens eerste CIO Rijk. Daarvoor was hij onder meer werkzaam bij PinkRoccade, Het Expertise Centrum (HEC) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
Bekijk hieronder een impressie met één of enkele fragmenten uit het gesprek. Of bekijk de volledige versie van het interview.
Tijdlijn informatiseringsbeleid 2015-2021
-
2015-2021: Werken aan een generieke digitale infrastructuur
-
In deze periode stijgt de beleidsproductie zichtbaar. De digitale mogelijkheden om de dienstverlening aan burgers en bedrijven te verbeteren nemen snel toe. Tegelijkertijd ontstaat het besef dat de ambitie ‘iedereen digitaal’ bijstelling behoeft: ook andere kanalen moeten beschikbaar blijven. Tevens wordt duidelijk dat de voortschrijdende dataficering beleidsregels nodig maakt, niet alleen ter voorkoming van cybercriminaliteit maar ook in het verkeer tussen overheden, burgers en bedrijven. Dat betreft bijvoorbeeld de inzet van artificiële intelligentie door overheden.
De covid-19-crisis maakt aan het eind van de beschreven periode inzichtelijk waar kansen en risico’s zijn. Veel vitale processen konden doorgang vinden dankzij de inzet van het internet. Veel mensen hebben hun werk door het gebruik van digitale toepassingen thuis kunnen voortzetten. En veel bedrijven konden dankzij geheel of gedeeltelijke digitale switch blijven draaien. In sommige opzichten was de crisis een versneller voor de toepassing van digitale diensten.
-
In maart 2015 bracht digicommissaris Eenhoorn zijn eerste rapport uit: het Digiprogramma 2015.
Een citaat:
‘In de kern is het Digiprogramma gericht op het op orde krijgen van de (inhoudelijke) ambities, de sturing en de financiering van de Generieke Digitale Infrastructuur (hierna: GDI). De urgentie om de basis op orde te krijgen is erg hoog omdat GDI-voorzieningen die al in gebruik zijn, onmisbaar zijn in de dienstverlening van relevante sectoren (belastingen, douaneactiviteiten en het aanvragen van onder andere uitkeringen en studiefinanciering). Verbindingen tussen de GDI-voorzieningen en dus de samenhang kan en moet beter. Tevens is doorontwikkeling van voorzieningen nodig en als bepaalde GDI-voorzieningen niet functioneren, ligt een groot deel van de overheidsdienstverlening er uit (een voorbeeld is DigiD of de Digipoort in de Rotterdamse haven). Zodra deze basis op orde is, is snellere doorontwikkeling en vernieuwing mogelijk. Hierdoor kan de overheid sneller inspelen op actualiteiten en trends. Het Digiprogramma is een meerjarig programma dat jaarlijks wordt herijkt. In 2015 werd duidelijk dat voor een goed beheer van de GDI ook een juridische basis noodzakelijk is. In juni 2015 zond de minister van EZ daarom een brief aan de Tweede Kamer betreffende een wetsvoorstel met de werktitel ‘Wet voor de generieke digitale infrastructuur (Wgdi)’. Daarin zou het juridische fundament moeten worden gelegd onder voorzieningen van de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI).
Eind december 2015 verscheen een Kamerbrief over de uitgangspunten voor de wet GDI. Daarin stond onder meer dat een wetsvoorstel betreffende de eerste tranche van de wet eind 2016 aan de Tweede Kamer zou worden toegezonden.
In deze eerste tranche zouden de volgende voorzieningen worden opgenomen:
- Overheid.nl (Samenwerkende Catalogi);
- DigiD en DigiD Machtigen;
- Mijnoverheid.nl (Berichtenbox, Lopende Zaken en Inzage Persoonlijke gegevens);
- de Webrichtlijnen;
- Ondernemingsdossier P.M.;
- Ondernemersplein (Samenwerkende Catalogi);
- Berichtenbox bedrijven;
- eHerkenning.
Documenten:
-
De NODA bood duidelijkheid over het proces voor tempo, prioriteitstelling en kwaliteit waarmee overheidsdata beschikbaar komen. Het kabinet maakte werk van het beschikbaar stellen van data voor de samenleving. In de NODA werd deze ambitie vastgelegd. De NODA was bedoeld om in 2016 zoveel mogelijk beschikbare datasets met voldoende kwaliteit beschikbaar te stellen. De NODA voorziet in kaders voor de kwaliteitsbewaking en ondersteuning bij het ontsluiten van data.
Document:
-
Bureau ICT-toetsing (BIT) werd in 2015 opgericht als uitvloeisel van de Tijdelijke commissie ICT-projecten onder leiding van toenmalig kamerlid Ton Elias. Die oordeelde hard over de grote ICT-projecten van de rijksoverheid. ICT-flops kosten de schatkist jaarlijks 1-5 miljard Euro. BIT ontpopte zich als luis in de pels met een reeks kritische rapporten over lopende ICT-projecten. (Zie besluit van de minister voor Wonen en Rijksdienst van 10 juli 2015 tot instelling van het tijdelijk Bureau ICT-toetsing.)
-
Het thema van deze agenda was vernieuwen, vertrouwen en versnellen. Het kabinet stimuleert met deze agenda de digitale transitie in met name de domeinen industrie, zorg, energie en mobiliteit.
De agenda liet zien hoe de digitalisering in Nederland ervoor staat. ICT levert een grote bijdrage aan de economische groei en het omgaan met maatschappelijke uitdagingen. Digitalisering is een bron van innovaties, nieuwe bedrijvigheid en nieuwe toepassingsmogelijkheden. Dankzij digitalisering ontstaan nieuwe inzichten (analyse van complexe ziektebeelden), nieuwe producten (slimme meters, drones), nieuwe diensten (digitale marktplaatsen, gepersonaliseerde zorgdiensten), nieuwe werkprocessen (klant-specifieke productie, efficiënt transport) en nieuwe bedrijven (startups).
Nederland scoort hoog in de internationale vergelijkingen van gedigitaliseerde economieën, maar dat is geen reden om achterover te leunen. De digitale transitie is een mondiale ontwikkeling en de concurrentie in het buitenland zit niet stil. Versnelling van de digitalisering is nodig, zodat ondernemers, burgers, kennisinstellingen en overheden optimaal kunnen blijven profiteren van nieuwe toepassingen, verdienmodellen en banen.
De agenda werkte langs vijf actielijnen op het gebied van onderwijs, infrastructuur, digitale veiligheid, ondernemen en digitalisering van economisch en maatschappelijk belangrijke domeinen.
Document:
-
Dit rapport richtte zich op wat de OECD (2016) typeert als de opgave van de ‘digitale transformatie’ van de publieke sector in engere zin. Hoe moet de overheid zelf veranderen om haar rol in de informatiesamenleving effectief te pakken? Het rapport stoelde op de constatering dat de Nederlandse overheid in de wereldwijde digitalisering de afgelopen jaren vele kansen heeft laten liggen waardoor er achterstanden zijn ontstaan. Het kabinet onderkende de grote maatschappelijke betekenis van digitalisering. Tegelijkertijd onderkent het kabinet dat het zeker geen vanzelfsprekendheid is dat Nederland zijn positie als hoog gedigitaliseerd land kan vasthouden of zelfs uitbouwen zonder gerichte strategische agenda. Daarom werd op 16 november 2016 de Studiegroep Informatiesamenleving en Overheid ingesteld. De Studiegroep kreeg de opdracht om te adviseren over de digitale transformatie van de overheid. Het ging daarbij specifiek om ‘de doorontwikkeling, de financiering en de governance van de generieke digitale voorzieningen’ en ‘de doorontwikkeling en de benodigde kennis en kunde voor het leveren van digitale overheidsdiensten voor burgers en bedrijven’. Tevens benoemde het kabinet in zijn adviesaanvraag drie aandachtspunten, namelijk de rol en positie van de medeoverheden, verantwoord datagebruik, en normering en toezicht.
Document:
-
Instellingsbesluit van de Staatssecretaris van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (Raymond Knops) van 19 januari 2018 ter instelling van het (hoogambtelijk) Overheidsbreed Beleidsoverleg Digitale Overheid (OBDO) en Programmeringsraad Logius. Met dit besluit wordt de governance onder regie van de Nationaal Commissaris Digitale Overheid beëindigd. Het OBOD heeft tot taak de staatssecretaris te adviseren.
Document:
-
De Nederlandse Digitaliseringstrategie (NDS) bundelde kabinetsbreed de ambities en doelstellingen voor een succesvolle digitale transitie in Nederland. Ieder jaar bekijkt het kabinet of nieuwe ontwikkelingen een aanpassing van de strategie noodzakelijk maken. De digitaliseringsstrategie werd in 2020 geactualiseerd.
Document:
-
Kwetsbaarheden en dreigingen in het digitale domein nemen toe: de dreiging vanuit beroepscriminelen is gegroeid en blijft zich verder ontwikkelen. Statelijke actoren richten zich op digitale economische en politieke spionage, en treffen voorbereidingen voor digitale sabotage. Niet alleen het aantal landen dat digitale aanvalscapaciteiten ontwikkelt neemt toe, de aanvallen worden ook steeds complexer. Daarom is veiligheid in het digitale domein voor het kabinet een topprioriteit. Deze directe dreigingen voor de nationale veiligheid vragen om extra inspanningen om de gecoördineerde cybersecurityaanpak te versterken en zo de vitale belangen van Nederland te beschermen.
Met de NCSA geeft het kabinet invulling aan het voornemen uit het Regeerakkoord 2017–2021 «Vertrouwen in de toekomst» om een ambitieuze cybersecurity-agenda tot stand te brengen. Het beleidsterrein cybersecurity richt zich op het voorkomen van schade door verstoring, uitval en misbruik van ICT.
Met de NCSA wordt tevens uitvoering gegeven aan een van de verplichtingen in de Europese Netwerk- en Informatiesystemen beveiligings-richtlijn voor de lidstaten die momenteel wordt geïmplementeerd, namelijk het beschikken over een actuele cybersecuritystrategie.
Document:
-
Deze agenda gaat over het benutten van kansen en het borgen van rechten. Het kabinet geeft in deze agenda aan niet alleen het debat hierover organiseren, maar ook concreet aan de slag te gaan. Het streeft naar meer autonomie van burgers en ondernemers. Dat betekent dat burgers en ondernemers op één plek dingen met overheden en instellingen kunnen regelen die aan hun persoon gekoppeld zijn. Denk daarbij aan de mogelijkheid om zelf persoonlijke gegevens aan te passen, het hebben van inzicht hebben in geregistreerde gegevens over jezelf, het toestemming kunnen geven voor gebruik van je persoonlijke gegevens, en het beheer van je digitale identiteit en je digitale inlogmiddelen.
Staatsecretaris Knops heeft in 2019 en 2020 een geactualiseerde versie van de Agenda Digitale overheid – NL DIGIbeter – naar de Tweede Kamer gestuurd.
Documenten:
-
De overheid heeft een grote verantwoordelijkheid ten aanzien van de beveiliging van gegevens die burgers en ondernemers aan haar toevertrouwen en de ICT -systemen waarmee zij werkt. Het op orde hebben en houden van het eigen informatieveiligheidsbeleid is dan ook randvoorwaardelijk voor de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens en systemen. Zodoende focust een aantal maatregelen in deze actie-agenda zich op het op orde brengen en houden van de informatieveiligheid van overheidsorganisaties en het bevorderen van overheidsbrede samenwerking. Het gaat er onder meer om dat overheidsorganisaties richtlijnen betekenis geven in hun eigen ICT- bedrijfsvoering, hierover verantwoording afleggen en zichzelf blijven trainen.
Verder neemt het belang van informatieveiligheid aanzienlijk toe in de digitale communicatie van overheden met burgers en ondernemers. Voor het vergroten van de digitale veiligheid is het essentieel dat overheidsorganisaties moderne veiligheidsstandaarden in hun ICT hanteren. De standaarden gaan misbruik van afzenderschap (d.w.z. spoofing en phishing) tegen en zorgen ervoor dat de communicatie van overheden met burgers en ondernemers niet zomaar afgeluisterd of gemanipuleerd kan worden. Om die reden focust een aantal maatregelen zich op het bieden van een veilige digitale dienstverlening aan burgers en ondernemers, maar ook op maatregelen die ervoor zorgen dat belangrijke voorzieningen van de digitale overheid in voldoende mate zijn opgewassen tegen uitval/stilstand.
Document:
-
Rond de 2,5 miljoen Nederlanders vinden het moeilijk om te werken met digitale apparaten, zoals een computer, smartphone of tablet. 1,2 miljoen Nederlanders hebben nog nooit internet gebruikt. Ook op het werk zorgt digitalisering vaak voor problemen. Met de motie Moorslag heeft de kamer gevraagd om een plan om ondersteuning te bieden aan mensen met weinig digitale vaardigheden.
In deze brief aan de Tweede Kamer gaf de verantwoordelijk minister van BZK aan langs welke lijnen het kabinet de ‘digitale inclusie wil verbeteren.
Documenten:
-
In deze beleidsbrief werden voornemens geformuleerd o.a. om er voor te zorgen dat burgers hun persoonlijke gegevens niet alleen kunnen inzien, maar ook steeds vaker kunnen zien waarvoor deze worden gebruikt, en steeds makkelijker de weg vinden als ze een of meerdere gegevens willen laten wijzigen.
Ook werd aangegeven in kaart wordt gebracht waar overheidsorganisaties nog geen gebruik maken van de basisgegevens maken, bijvoorbeeld omdat dat technisch ingewikkeld is of omdat er aanpassing van wetgeving voor nodig is. Belemmeringen zullen stapsgewijs worden weggenomen.
Document:
-
In 2019 publiceerde de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Economische Zaken en klimaat de Data Agenda Overheid. In de agenda werd aangegeven hoe de overheid data (nog) beter kan gebruiken voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Tegelijkertijd werd nadrukkelijk aandacht besteed aan de bescherming van publieke waarden en fundamentele rechten. De agenda kwam tot stand met het OBDO, waarin naast de ministeries ook de provincies, gemeenten en waterschappen in vertegenwoordigd zijn.
De agenda kende een vijftal speerpunten:
- Problemen oplossen met datagedreven werken
- Aandacht voor wetgeving en publieke waarden
- Overheidsdata kwalitatief verbeteren en efficiënter benutten
- Kennis over datagedreven werken verzamelen en delen
- Investeren in mensen, organisatie en cultuurverandering
In de jaren na 2019 vond steeds een actualisatie van de agenda plaats.
Documenten:
-
De brief gaf een overzicht van de kansen en risico’s van AI voor publieke waarden die gestoeld zijn op mensenrechten. De brief beschrijft tevens bestaande en toekomstige beleidsmaatregelen om risico’s voor deze fundamentele publieke waarden te adresseren.
Document:
-
Met deze brief rapporteert staatssecretaris Knops over alle voorzieningen waarmee burgers en bedrijven toegang krijgen tot digitale interactie met de overheid en organisaties met een publieke taak. Het betreft de stand van zaken rond relevante wet- en regelgeving en de stand van zaken rond de implementatiestrategie van eID.
Document:
-
Het tijdelijke Bureau ICT-toetsing gaat na 1 januari 2020 verder als een onafhankelijk adviescollege met een wettelijke grondslag. Het tijdelijk karakter vervalt en het BIT komt hiermee verder op afstand van het ministerie te staan, maar blijft wel onder de (beperkte) ministeriële verantwoordelijkheid van de minister van BZK Die positionering wordt als passend beschouwd bij de integrale stelselverantwoordelijkheid van BZK voor ICT en digitalisering binnen de rijksoverheid.
-
De interbestuurlijke datastrategie schetst hoe de overheid kansen om maatschappelijke opgaven met data op een effectieve manier aan te gaan vaker en beter kan realiseren. Daarbij worden de risico's van datagebruik goed afgewogen. Daarnaast bevat de datastrategie suggesties voor verdere uitwerking van systeemfuncties ten behoeve van het gemeenschappelijke datastelsel.
Document:
-
Interview Steven Luitjens
Steven Luitjens was in de periode 2006-2015 directeur van de Gemeenschappelijke Beheer Organisatie (GBO), het latere Logius. Daarvoor was hij 12 jaar actief bij Het Expertisecentrum. Van eind 2015 tot eind 2018 was hij directeur Informatiesamenleving en Overheid bij het ministerie van BZK.
Bekijk hieronder een impressie met één of enkele fragmenten uit het gesprek. Of bekijk de volledige versie van het interview.
Interview Kees Verhoeven
Kees Verhoeven was van 2010 tot 2021 Tweede Kamerlid voor D66. Als Kamerlid was Verhoeven woordvoerder op diverse portefeuilles. Sinds 2015 richtte hij zich steeds meer op de digitalisering en de impact van digitale technologieën op onze samenleving. Hij schreef onder meer twee tech-visies, een initiatiefnota over data en mededinging plus een initiatiefwet over het gebruik van software kwetsbaarheden door de overheid. Verhoeven is oprichter/eigenaar van het Bureau Digitale zaken dat overheden, bedrijven en brancheorganisaties adviseert.
Bekijk hieronder een impressie met één of enkele fragmenten uit het gesprek. Of bekijk de volledige versie van het interview.
Drie perspectieven
We belichten drie perspectieven op het informatiseringsbeleid:
- Het Europese perspectief: de belangrijkste Europese documenten;
- De kennisinstellingen: adviezen van onder meer de Algemene Rekenkamer en de WRR;
- Het perspectief van de Rijksdienst: in dit document wordt op de specifieke ontwikkelingen binnen de rijksoverheid ingegaan.
Wetenschappelijke reflectie
Arre Zuurmond was tot september van 2021 Ombudsman van de metropoolregio Amsterdam. In de periode 2002-2006 was Zuurmond bijzonder hoogleraar bij de rijksuniversiteit Leiden en secretaris van de zelfbenoemde staatscommissie ‘Belgen doen het beter’. Zuurmond was ook medeoprichter en partner van Zenc (2000-2011) en oprichter-directeur van de Kafkabrigade (2011-2013).
Lees de reflectie: De postkoets met hulpmotor heeft nu zijn langste tijd wel gehad