“Vecht zichtbaar voor je electoraat”
Ronald Plasterk was minister van OCW in Balkenende IV (2007 tot 2010), daarna was hij PvdA-Kamerlid. Na een flinke verkiezingswinst voor de PvdA in 2012 werd hij minister van BZK in Rutte II. Als bewindspersoon vond hij het belangrijk blindelings te kunnen bouwen op zijn mensen. “Je moet vertrouwen schenken om het te krijgen.” Terugkijkend vindt hij dat de PvdA haar kiezers heeft laten zitten. “We hebben een aantal draconische bezuinigingen op sociale onderwerpen doorgevoerd.” Hij trekt daar een les uit: “Vecht zichtbaar voor je electoraat.”
Na de politieke aardverschuiving in november 2023 werd Ronald Plasterk verkenner en informateur in de zoektocht naar een nieuw kabinet. Een paar weken daarvoor keek hij met De Top Kijkt Om terug op zijn politieke loopbaan.
Voor zijn Haagse periode was hij vooral actief in de academische wereld en schreef naast zijn laboratoriumwerk jarenlang columns voor de Vrije Universiteit, de Volkskrant en Buitenhof. Al had hij er als gemeenteraadslid in Leiden al ‘een kleine politieke episode’ op zitten, juist door zijn columns begon het politieke balletje te rollen. In 2005 gaf hij zijn mening over het referendum over de Europese grondwet en werd daarop door Gerrit Zalm, vicepremier in kabinet Balkenende II, uitgenodigd om hierover in Den Haag in discussie te gaan.
"De public duty is een hoog goed"
Als vakminister aan de slag
In 2007 polste de toenmalige partijleider van de PvdA Wouter Bos of hij minister wilde worden in kabinet Balkenende IV, waar hij uiteindelijk op in ging. “De public duty is een hoog goed. Als je daartoe geroepen wordt, hoef je daar in principe geen gehoor aan te geven. Je mag zeggen: ‘Het past me niet’, maar het is wel iets waar je over moet nadenken.” Als vakminister kwam hij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) binnen. “Er is een citaat: je hebt generalisten, specialisten, regionalisten en wrakhout. Ik was natuurlijk wetenschapper, en dus specialist: onderwijs en wetenschap waren allebei mijn vak en cultuur ligt dichtbij mijn hart.”
Hoe was die sprong in het diepe als nieuwe OCW-minister? “Er waren allemaal mensen die wat van je wilden. Mijn voorganger Maria van der Hoeven wilde meteen zakendoen over een innovatiethema dat naar Economische Zaken zou moeten gaan.” Van der Hoeven was daar zelf de nieuwe minister. Plasterk kreeg daarover advies van zijn ambtenaren. "Het was goed dat de SG meteen zei: ‘Daar moet je even goed over nadenken, want die discussie speelt al heel lang. En wij bij OCW vinden dat het bij OCW hoort.’ Ik dacht: welkom in de politiek. Dat was mijn eerste indruk in het begin van de kabinetsformatie, de discussie over: wie gaat waarover?”
"Als het heel duidelijk jouw portefeuille is, moet het wel heel gek lopen wil het kabinet dat niet volgen"
Op de boot
Formeel is er sprake van collegiaal bestuur - besluitvorming door consensus -, maar de individuele ministeriële verantwoordelijkheid is toch dominant, geeft Plasterk aan. Zeker wanneer het zaken betreft die niet in het regeerakkoord staan of anderszins spannend zijn. “Er worden heisessies georganiseerd wanneer het kabinet over algemene onderwerpen praat. Die hebben geen consequenties, want de echte beslissingen worden in de onderraden voorbereid. Als daar twee departementen het ergens niet over eens zijn, is de portefeuillehouder bepalend.” Samenvattend: “Als het heel duidelijk is dat het jouw portefeuille is, moet het wel heel gek lopen wil het kabinet dat niet volgen.” Hij geeft een voorbeeld: “Ik was de eerste minister die bij de Gay Pride op een boot ging staan. Een coalitiegenoot van de ChristenUnie zei toen: ‘U staat daar wel namens de regering. Moeten we het daar niet over hebben?’ Minister-president Balkenende reageerde: ‘Emancipatie valt binnen de portefeuille-verantwoordelijkheid van de minister van OCW en het is aan hem om daarmee om te gaan.’ Dat was een van de eerste voorbeelden waarbij ik dacht: dat kan ik kennelijk gewoon besluiten.”
Bij hetere hangijzers en fundamenteel andere visies van coalitiepartners dan de verantwoordelijke minister is het volgens Plasterk een ander verhaal. “Daarbij speelt het bewindspersonenoverleg, het BPO, een grote rol. Op vrijdag is de ministerraad, de avond ervoor zijn de BPO’s. De bewindspersonen van dezelfde partij komen dan bijeen, kijken of er politieke meningsverschillen zijn en hoe ze daarmee omgaan.” Hierbij spelen ook de opvattingen van de fractievoorzitters van de Eerste en Tweede Kamer een rol. “Als men het niet eens was met een voorstel, werd het vaak nog een weekje aangehouden. Dat gaf dan de ruimte om met de fractiespecialisten van de partijen en de ministers de koppen bij elkaar te steken om er toch uit te komen.”
Weekplanning
Plasterk schetst hoe de rest van de week doorgaans verliep: “Maandag zit je op je ministerie om je eigen dingen te doen en het departement te leiden. Dinsdag zijn de onderraden, waarin wordt geprobeerd onderwerpen interdepartementaal af te handelen, zodat ze op vrijdag hamerstukken zijn. Mark Rutte was daar een meester in, waardoor de ministerraden op vrijdag vaak bijna kunstmatig gerekt werden, omdat de pers nog niet aanwezig was. Alles was zo goed voorbereid.” Op dinsdag is ook het vragenuurtje. “Daar had ik van tevoren geen idee van, want het presidium bepaalt welke vragen worden toegelaten. Op woensdag en vrijdagmiddag heb je de werkbezoeken.”
"Je moet vertrouwen schenken om het te krijgen"
Loodgieterstas
Vaak volgde na een drukke dag nog een avondactiviteit. “Dan ga je om elf uur naar huis en heb je die loodgieterstas nog. Die is erg dik, maar ook zo dik als je hem zelf maakt. In het begin viel het me op dat er meerdere mapjes bij één onderwerp bestonden, drie mogelijke besluiten: a, b en c. Terug op het departement zei ik: ‘Zijn jullie gek geworden? Ik heb de hele dag gewerkt en zit ’s avonds multiplechoicevragen in te vullen.’” Een werkwijze van de vorige minister, die zelf uit alle opties wilde kiezen. Plasterk wilde dat echter anders zien: “‘Ik wil advies van jullie, de ambtelijke organisatie. Als jullie vinden dat een alternatief serieus kan worden overwogen, heb ik graag dat je dat erbij schrijft. Met de argumenten erbij die de reden waren om dit uiteindelijk te adviseren. En als jullie denken dat ik dat niet hoef te weten, hou het dan alsjeblieft voor je.’ Waarop de ambtenaren vroegen: ‘Maar stel dat we één alternatief voorleggen, dan blijkt dat er geduvel van komt, en dat u dat tweede alternatief tóch had moeten zien?’ Toen zei ik: ‘Het ergste wat je kan overkomen is dat je op je donder krijgt.’ Het kan gebeuren dat naderhand blijkt dat ze zich hebben verkeken. Maar dat is beter dan dat ze de minister overbelasten.”
Op die manier probeerde hij het volume aan stukken in te dammen. Dat heeft volgens hem twee effecten. “Het is voor jezelf behapbaar. Je moet realistisch zijn in wat je ’s nachts kunt doen. Het tweede effect is dat je daarmee vertrouwen schenkt; een belangrijk aspect van leidinggeven. Dat je tegen je mensen zegt: ‘Jongens, mijn lot ligt in jullie handen. Want als jullie mij niet goed adviseren, ligt mijn hoofd op het blok.’ Doordat de ambtenaren die verantwoordelijkheid krijgen, doen ze hun uiterste best om te zorgen voor verstandige voorstellen die goed zijn voor het land, goed verdedigbaar, maar ook politiek haalbaar.” Dat motiveert, is zijn ervaring. “Je moet vertrouwen schenken om het te krijgen.” Die benadering werkte. “Ik heb maar één keer een motie van wantrouwen aan mijn broek gekregen.”
"Als we dat niet hadden verzonnen, was er niets gebeurd"
Het verschil maken als Kamerlid
Na zijn eerste ministerschap kwam de PvdA in 2010 in de oppositie en Plasterk werd woordvoerder Financiën in de Tweede Kamer. Hij had daar al ervaring mee vanuit zijn gemeenteraadstijd, bovendien vond hij het ‘mooi’ om generalist te zijn en het ‘algemene politieke overzicht’ te hebben. Hij werkte veel samen met Job Cohen, destijds partijleider en fractievoorzitter van de PvdA. Het was een interessante politieke setting, omdat het kabinet Rutte I geen meerderheid had. De VVD en het CDA werden door de PVV in het zadel gehouden. “Dat was misschien wel mijn leukste politieke periode. De bankencrisis was net achter de rug en het algemene gevoel was dat de financiële sector meer aan banden moest worden gelegd.”
Plasterk en collega-Kamerleden Roland van Vliet (PVV) en Ewout Irrgang (SP) staken de koppen bij elkaar. “We zeiden: ‘Laten we op het gebied van accountancy wat dingen regelen. Het is bijvoorbeeld gek dat je bij een bedrijf waar je controleur bent ook als adviseur mag optreden. Laten we zeggen: je mag niet meer adviseren waar je de boeken controleert.’ Het tweede voorstel was: als controleur na een jaar of zeven verplicht rouleren.” Ze verdeelden het auteurschap van in totaal drie wetsvoorstellen. “We hadden op voorhand een Kamermeerderheid.” De wetten kwamen ook door de Eerste Kamer. Een voorbeeld van hoe je als Kamerlid echt het verschil kunt maken. “Als we dat niet hadden verzonnen, was er niets gebeurd.”
"Ik ben in die eerste periode bij vlagen de populairste minister geweest"
Gewoon een politicus
Wat betekent het om als voormalig minister in de Tweede Kamer terecht te komen? Dat verschil is groot, geeft hij aan, vooral als voormalig expert die vakminister werd. Hij illustreert dit met een actueel voorbeeld. “De autoriteit van Robert Dijkgraaf (ten tijde van het interview demissionair minister van OCW, red.) is nog steeds onaangetast nu het kabinet is gevallen.” Waarmee hij wil zeggen dat een vakminister niet als echte politicus wordt gezien, maar nog steeds als expert. Dat ‘aureool’ was voor Plasterk weg toen hij de Kamer in ging. “Als Kamerlid moet je soms stemmen waar je niet voor bent, omdat dat nu eenmaal in het verkiezingsprogramma staat. Of je moet dealtjes sluiten met andere partijen.” Zelf merkte hij het verschil bijvoorbeeld aan zijn waarderingscijfers. “Ik ben in die eerste periode (als minister van Onderwijs, red.) bij vlagen de populairste minister geweest. Dat was in de tweede periode als minister niet meer zo. Niet omdat ik opeens anders deed, maar omdat ik gewoon een PvdA-politicus was geworden.”
De tweede keus
In de loop van 2012 viel kabinet Rutte I. In de verkiezingen daarna boekte de PvdA een winst van acht zetels en werd de tweede partij. Het kabinet Rutte-Samson of Rutte II was een feit. Plasterk werd minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Dat was echter niet zijn eerste voorkeur, vertelt hij. “Als woordvoerder Financiën in de Kamer, wilde ik minister van Financiën worden.” Geen onlogische verwachting, maar dat hij dat niet werd, had hij achteraf kunnen zien aankomen, zegt hij. “Partijleider Samson en Jeroen Dijsselbloem hadden een lange geschiedenis met elkaar.”
Hij kreeg de keuze uit twee departementen en koos voor BZK. “Deels vanuit een generalistische inslag, maar ook omdat ik het een mooi departement vind.” Onderwerpen als de Grondwet, het ambtenarenapparaat, de democratie, inclusief de Kieswet en Koninkrijksrelaties spraken hem aan. “Koninkrijksrelaties is een schitterend onderdeel. Een andere, voor mij nieuwe wereld; er is altijd wat.”
"Als minister van Onderwijs en Wetenschap heb ik bewust de leraar centraal gezet en het Actieplan Leraren gemaakt. Daar ben ik trots op"
Succes boeken
Zijn successen ziet hij in de kleinere dingen. “Ik heb bijvoorbeeld de Vermeerprijs ingesteld, omdat we geen algemene kunstprijs hadden in Nederland. Die prijs wordt nog steeds jaarlijks uitgereikt.” Op kleinere onderwerpen heeft de minister meer vrijheid. “Je kunt er in je eentje over besluiten; er zijn geen grote bedragen mee gemoeid. De grote onderwerpen vallen onder het regeerakkoord, daarover moet je wat met je collega's in de Trêveszaal afspreken.” Succes boeken op grote onderwerpen kost bovendien veel tijd, langer dan een minister doorgaans op zijn of haar positie zit. “Vaak knip je het lintje door van iets dat door twee voorgangers ervoor in gang is gezet.”
Een ander succes dateert ook uit zijn OCW-tijd. “Als minister van Onderwijs en Wetenschap heb ik bewust de leraar centraal gezet en het Actieplan Leraren gemaakt. Daar ben ik trots op.” Grondwettelijk biedt artikel 23 weinig ruimte om als minister de schoolbesturen iets voor te schrijven, iets waar het CDA hem steeds aan herinnerde. Dat perkte zijn mogelijkheden om verbeteringen door te voeren in het onderwijs sterk in. “Het wisselen van de managers, daar kun je niet zo veel aan doen, want daar gaan de besturen over. Ik dacht: laten we dan in ieder geval de leraren die het moeten doen centraal stellen; ze meer gaan betalen en naar ze luisteren.” Dat was een politieke keuze op een onderwerp die ook aansloot bij zijn kiezers, ziet hij achteraf. “Ik denk dat mensen met een arbeidersachtergrond daaraan hechten: gewoon degelijk onderwijs op school.”
"Als minister zeg je dat er niet bij, maar ik heb het niet zelf verzonnen, dat stond in het regeerakkoord. Ik was er niet tegen, maar het was ook niet mijn geesteskind"
‘Niet mijn geesteskind’
Niet op alle punten die in het regeerakkoord staan, kun je een persoonlijk succes behalen, vertelt Plasterk. Het zijn allereerst niet je eigen punten. “Het regeerakkoord is een beetje een instinker, want dat wordt niet door de regering, maar door de coalitiepartijen vastgesteld”, legt hij uit. “Als fractie heb je een uur om ernaar te kijken en akkoord te geven.” Met andere woorden, het regeerakkoord ligt er al voordat je als minister aantreedt. Daar zijn de meeste kiezers zich niet van bewust, merkt hij regelmatig. “Ik word er nu nog wel eens op aangesproken: ‘U heeft geprobeerd de provincies te laten fuseren’. Als minister zeg je dat er niet bij, maar ik heb het niet zelf verzonnen, dat stond in het regeerakkoord. Ik was er niet tegen, maar het was ook niet mijn geesteskind.”
Anders lag het met een ander punt uit het regeerakkoord: de waterschappen moesten geïntegreerd worden met de provincies. “Met andere woorden: afschaffen.” Daarin nam hij wel stelling. Als verantwoordelijk minister voor het openbaar bestuur moest hij hierin samen optrekken met minister van Verkeer en Waterstaat, Melanie Schultz. Schulz was geen voorstander en na een paar werkbezoeken was ook Plasterk ‘om’: “De bestuurskosten van de waterschappen zijn minimaal. Het zijn allemaal mensen die zeer gemotiveerd zijn om de polders droog te houden en alles netjes te bemalen. If it ain’t broken, don’t fix it. Er waren grotere problemen om op te lossen dan het afschaffen van Nederlands oudste bestuurslaag.” Hij maakte daarin zelf een afweging: “Het stond wel in het regeerakkoord, maar ik dacht: dat doe ik gewoon niet.”
"Ik heb wel eens gezegd: toen zijn alle kiezers weggelopen, behalve die paar die hun leesbril niet konden vinden"
Draconische bezuinigingen
Naast de successen zijn er punten waar hij met minder trots op terugkijkt. In Rutte II is de grote decentralisatie van het sociaal domein in gang gezet, met een grote rol voor de minister van BZK. Gemeenten werden verantwoordelijk voor jeugdzorg, werk en inkomen, en zorg aan langdurig zieken en ouderen. Politiek gezien een heikel punt. “Een van de grote fouten van de PvdA”, vindt hij nu. Bijvoorbeeld het ingrijpen in de jeugdzorg, waarop hij ook thuis veel feedback kreeg. “Mijn vrouw werkt in de jeugdzorg en zei: ‘Hoe kan je nou twintig procent bezuinigen?’” Terechte kritiek, constateert hij. “De redenering erachter was flinterdun: we beleggen de jeugdzorg in een bestuurslaag die dichterbij de mensen staat, waardoor je er minder geld voor nodig hebt. Maar die lagere bestuurslaag voert de jeugdzorg niet uit, de jeugdzorgorganisaties doen de uitvoering. En het maakt hen helemaal niet uit of zij hun subsidie van de provincie of het Rijk krijgen, als ze het maar krijgen.”
Die twintig procent werd ingegeven door de partijpolitieke lijnen vanuit de VNG, vertelt hij. “Ik kreeg de VNG over de vloer, die zei: ‘Je moet het echt doen, we zijn hier enorm voor.” VVD’er Annemarie Jorritsma was voorzitter van de VNG, PvdA’er Jantine Kriens was er directeur. Zij hadden beiden invloed op het regeerakkoord en wisten de partijleiding te overtuigen. “Vanuit de PvdA-partijleiding werd dit enorm geëntameerd. Niet als een concessie aan de VVD, ze vonden het gewoon goed. Daar zat ook weer zo'n redenering bij. ‘Probleemgezinnen zitten aan de keukentafel met de wijkagent, de leraar, de huisarts en de jeugdwerker; we gaan dat vervangen door één casemanager.’” Achteraf noemt hij dat ‘een onzinverhaal’. “Die casemanager is gewoon een FTE erbij. Geen bezuiniging, maar meer bureaucratie. Ik heb wel aarzelingen gehad, maar dit was echt niet meer te keren.”
Terugkijkend op de periode Rutte II: “Er is een aantal draconische bezuinigingen op sociale onderwerpen doorgevoerd. Daaraan heeft de leiding van de PvdA steeds een verhaal verbonden waarom dat goed was. Sommigen houden dat tot op de dag van vandaag vol. De kiezers zijn niet gek. Toen wij aantraden hadden we 38 zetels, toen we aftraden negen. Ik heb wel eens gezegd: toen zijn alle kiezers weggelopen, behalve die paar die hun leesbril niet konden vinden. Het was dramatisch en ik reken het me mezelf vol aan, want ik zat in dat kabinet.”
"Het is niet erg dat er zo af en toe zichtbare spanning is. De VVD wil iets anders dan de PvdA; ze zijn gekozen op een heel ander programma"
Verkeerd pad
Het was een van de redenen om zijn wekelijkse column in de Telegraaf te gaan schrijven. “Je kunt er toch niet van weglopen. We zijn helemaal op het verkeerde pad geraakt, daar ben ik van overtuigd.” Dat werkt door in de huidige politiek, is zijn analyse. “Het CDA is de boeren, burgers en buitenlui kwijtgeraakt, de VVD de middenstand en de kleine ondernemers, en de PvdA de arbeiders. Dat is de situatie waarin we nu zitten. Dan moet je niet verbaasd zijn dat er steeds nieuwe partijen opkomen. Je kan wel gaan schelden op de kiezers dat ze extreemrechts zijn, maar dat zijn ze natuurlijk helemaal niet. Ze zijn op zoek naar hún volksvertegenwoordigers, en wij hebben ze als PvdA lelijk laten zitten.”
Aan nieuwe bewindspersonen wil hij daarom het volgende meegeven. “Met de wijsheid achteraf: vecht zichtbaar voor je electoraat.” Dat leerde hij in kabinet Rutte II, dat ‘uitblonk in teamwork en onderlinge collegialiteit tussen bewindspersonen’. “Het is niet erg dat er zo af en toe zichtbare spanning is. De VVD wil iets anders dan de PvdA; ze zijn gekozen op een heel ander programma. Ik denk dat die politieke component toen (in kabinet Rutte II, red.) helemaal verloren is gegaan.”
Coalitie met de arbeidersklasse
Hoe kijkt hij naar zijn eigen politieke oriëntatie? “Heel erg van de linkervleugel ben ik nooit geweest. Ik ben lid geworden van de PvdA toen ik achttien of negentien was, toen veel mensen naar D66 of GroenLinks gingen. In Leiden, een voormalig industriestadje, was de coalitie tussen de arbeidersklasse en de progressieve intellectuelen nog net intact.” Die coalitie ging in de loop van de jaren steeds meer verloren, ziet hij. “Ik denk niet dat de arbeiders hebben opgezegd, maar dat de progressieve intellectuelen hun interesse geleidelijk aan naar de wereld en het klimaat hebben verplaatst. Eigenlijk wat je nu de postmoderne onderwerpen noemt: deugdelijk onderwijs, veiligheid op straat en nog een paar van dat soort onderwerpen. Daar is het kader geleidelijk bij weggegaan.” De boodschap veranderde daardoor: “Kiezers kregen te horen: ‘Mensen moeten er maar aan wennen dat ze jaren te weinig voor hun energie hebben betaald.’ Dat kun je wel zeggen, maar dan moet je niet verbaasd zijn dat de mensen die het niet meer kunnen betalen, denken: dan ga ik op iemand anders stemmen.”
"Ik denk nog steeds elke dag: hoe kon dat nou zo gebeuren?"
Citizens duty
Over een eventuele terugkeer in de politiek zegt hij: “Nee, ik ga niet meer terug. Ik heb mijn ‘citizens duty’ nu echt gedaan. Ik ben ondernemer en probeer een medicijn tegen kanker te maken. Een veel hoger doel kan een mens zich niet stellen in het leven. Dus daar ga ik mee door.” Hij heeft zeker geen spijt van zijn politieke carrière. “Ik vond het mooi om te mogen doen, heb het altijd als een voorrecht ervaren. Het is een hoog ambt, je krijgt veel verantwoordelijkheid. In totaal ben ik bijna acht jaar minister geweest. Acht jaar lang heb je dat vertrouwen.”
Alleen de neergang van de PvdA laat hem niet los. “Als we niet die enorme klap naar beneden hadden gemaakt, had ik misschien gewoon gedacht: het is mooi geweest. Maar nu denk ik nog steeds elke dag: hoe kon dat nou zo gebeuren?”