Omvang en samenstelling personeelsbestand
De omvang van het personeelsbestand van de overheid is regelmatig onderwerp van gesprek. Zowel in het politieke debat als bij beleidsmakers, in de pers en onder burgers. In de loop van de jaren zijn er schommelingen te zien. In tijden van bezuinigingen en taakstellingen neemt het in omvang af, in tijden van hoogconjunctuur groeit het personeelsbestand van de overheid veelal mee met de rest van de economie.
Op deze pagina worden in eerste instantie de cijfers voor de periode 2015 tot en met 2023 getoond. De laatste drie figuren bevatten gegevens over de periode 1985 tot en met 2023 waarmee ook de lange termijn trends inzichtelijk worden gemaakt.
Aantal fte per sector
Rijk | Gemeenten | Provincies | Waterschappen | Gemeenschappelijke Regelingen | Rechterlijke Macht | Defensie | Politie | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2015 | 109,2 | 129,6 | 10 | 9,4 | 33,8 | 3,2 | 56,7 | 62 |
2016 | 109,6 | 128,8 | 9,6 | 9,4 | 36,7 | 3,1 | 55,9 | 62,2 |
2017 | 110,6 | 129,9 | 9,6 | 9,3 | 40,1 | 3,3 | 55,9 | 61,5 |
2018 | 113,5 | 131,9 | 9,8 | 9,6 | 42,2 | 3,3 | 56,6 | 61,6 |
2019 | 119,2 | 138,4 | 10,1 | 9,9 | 41,7 | 3,3 | 58 | 62 |
2020 | 125,4 | 142,8 | 10,6 | 10,3 | 43,8 | 3,4 | 59,7 | 62,5 |
2021 | 131,1 | 148 | 11 | 10,5 | 44,2 | 3,4 | 60,7 | 63,1 |
2022 | 138,4 | 155,9 | 11,4 | 10,9 | 44,1 | 3,5 | 60,9 | 63,2 |
2023 | 147,8 | 165,6 | 11,9 | 11,4 | 45,3 | 3,6 | 62,9 | 63,4 |
De beste maat voor de personeelsomvang van de overheid is niet het aantal personeelsleden maar het arbeidsvolume. Om het arbeidsvolume te berekenen worden alle deeltijdbanen omgerekend naar voltijdbanen. Een flink deel van de personeelsleden werkt immers in deeltijd, zo is verder op deze pagina te zien.
Tussen 2015 en 2023 is het openbaar bestuur (Rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen) met bijna 90 duizend voltijdbanen gegroeid, dat staat gelijk aan een toename met 31 procent. Binnen het openbaar bestuur groeide de sector Rijk verhoudingsgewijs het sterkst: met ruim 39 duizend voltijdbanen, ofwel 35 procent in 9 jaar tijd. Ook de gemeenten kenden een substantiële groei van ongeveer 36 duizend voltijdbanen (28 procent).
Politie, defensie en de Rechterlijke Macht groeiden beduidend minder hard.
Samenstelling personeelsbestand
Er is ook veel belangstelling voor de samenstelling van het personeelsbestand van de overheid. De overheid heeft een voorbeeldrol: voor de legitimiteit van de overheid is het goed als het personeelsbestand een afspiegeling vormt van de bevolking, van de burgers aan wie de overheid haar diensten verleent. Op deze pagina besteden we aandacht aan het aandeel vrouwen in de overheidsdienst, het aandeel deeltijders, de gemiddelde leeftijd en de migratieachtergrond van werknemers.
Aandeel personen werkzaam in deeltijd (%)
2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Rijk | 27,4 | 27,9 | 28,3 | 28,6 | 28,3 | 28,2 | 27,7 | 27,3 | 26,9 |
Gemeenten | 40,7 | 40,9 | 41 | 41,1 | 41,2 | 40,9 | 40,3 | 40,2 | 40 |
Provincies | 37,8 | 37,9 | 37,8 | 37,8 | 37,9 | 38,1 | 38 | 38,2 | 38,1 |
Waterschappen | 23,9 | 24,6 | 24,7 | 24,6 | 24,5 | 25,2 | 25,4 | 25,2 | 25,6 |
Gemeenschappelijke Regelingen | 41,1 | 41,7 | 42 | 42,8 | 43,2 | 43,8 | 44 | 44,7 | 44,9 |
Rechterlijke Macht | 34,9 | 34,8 | 33,7 | 34 | 33 | 31,8 | 30,4 | 28,9 | 27,7 |
Defensie | 4 | 4,1 | 4,3 | 5,2 | 5,8 | 6,1 | 5,9 | 6 | 6,5 |
Politie | 21 | 21,2 | 21,4 | 21,4 | 21,4 | 21,1 | 20,7 | 20,2 | 20 |
In de grafiek is te zien dat het aandeel deeltijders bij gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen relatief hoog is: 40 tot 45 procent van de medewerkers werkt in deeltijd. Bij de politie en met name bij defensie wordt veel minder in deeltijd gewerkt: van het militair personeel werkte in 2023 slechts 6,5 procent in deeltijd.
Wat ontwikkeling betreft lijkt de groei van het deeltijdwerk zich enigzins gestabiliseerd te hebben, alleen bij de gemeenschappelijke regelingen is sprake van een duidelijke stijging tussen 2015 en 2023. Bij de rechterlijke macht daalde het aandeel deeltijders.
Aandeel vrouwen (%)
2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Rijk | 44,3 | 45,3 | 45,9 | 46,5 | 47,2 | 48,3 | 49,1 | 50 | 51 |
Gemeenten | 49,1 | 49,8 | 50,7 | 51,4 | 52,2 | 53 | 53,6 | 54,4 | 55 |
Provincies | 43,9 | 44,2 | 44,9 | 45,5 | 46,3 | 46,9 | 47,6 | 48,4 | 49,1 |
Waterschappen | 28,3 | 28,6 | 28,5 | 29,3 | 29,9 | 30 | 30,3 | 30,7 | 31,5 |
Gemeenschappelijke Regelingen | 47,2 | 48,2 | 48,8 | 49,8 | 50,4 | 51,7 | 52,4 | 53,2 | 54 |
Rechterlijke Macht | 57,3 | 57,6 | 58,8 | 59,6 | 59,8 | 60,4 | 60,4 | 60,8 | 61,4 |
Defensie | 13,6 | 13,8 | 14,2 | 14,9 | 15,6 | 16,3 | 16,9 | 17,7 | 18,5 |
Politie | 35,2 | 35,6 | 36 | 36,5 | 37 | 37,6 | 38,5 | 39,2 | 39,9 |
De langjarige trend dat er steeds meer vrouwen bij de overheid werken zet zich voort. In vrijwel alle sectoren nam het aandeel vrouwen tussen 2015 en 2023 toe, in een flink aantal sectoren met 10 tot 15 procent (Rijk, gemeenten, provincies, gemeenschappelijke regelingen en politie).
De rechterlijke macht wijkt enigzins af. Daar is het aandeel vrouwen hoger dan in enige andere overheidssector (ruim 61 procent van de medewerkers in 2023 was vrouw) en steeg minder snel dan elders. Het omgekeerde beeld geldt voor defensie: daar werken verhoudingsgewijs het minste aantal vrouwen (18,5 procent), maar was de toename tussen 2015 en 2023 met 36 procent juist erg hoog.
Gemiddelde leeftijd
Rijk | Gemeenten | Provincies | Waterschappen | Gemeenschappelijke Regelingen | Rechterlijke Macht | Defensie | Politie | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2015 | 47,5 | 48,3 | 49,3 | 47,9 | 47,3 | 49,9 | 38,6 | 44,9 |
2016 | 47,4 | 48,4 | 49,5 | 48,1 | 47,6 | 50,6 | 38,9 | 45,1 |
2017 | 47,5 | 48,2 | 49,5 | 48,3 | 47,7 | 50,5 | 39,1 | 45,4 |
2018 | 47,4 | 48,1 | 49,2 | 48,2 | 47,7 | 50,8 | 39,1 | 45,4 |
2019 | 47 | 48 | 48,9 | 48,1 | 47,6 | 51 | 39,2 | 45,3 |
2020 | 46,4 | 47,6 | 48,6 | 47,9 | 47,4 | 51 | 39,1 | 45,3 |
2021 | 46,1 | 47,4 | 48,3 | 47,8 | 47,3 | 51 | 39,1 | 44,8 |
2022 | 45,8 | 47,1 | 48,1 | 47,7 | 47,1 | 51,1 | 39,3 | 44,4 |
2023 | 45,3 | 46,8 | 47,8 | 47,5 | 46,8 | 51,1 | 39,2 | 44,1 |
De gemiddelde leeftijd van het overheidspersoneel is - in vergelijking met de marktsector - relatief hoog. In het openbaar bestuur waren medewerkers in 2023 gemiddeld genomen tussen de 46 en 51 jaar. Bij de politie was men wat jonger: de gemiddelde medewerker was 44,1 jaar oud. De gemiddelde leeftijd bij Defensie was 39,2 jaar.
In de afgelopen decennia is het personeelsbestand van de overheid gemiddeld steeds ouder geworden. Die ontwikkeling is in de afgelopen jaren omgeslagen in een verjonging. Die lagere leeftijd is mede het gevolg van de sterke groei van het personeelsbestand: de gemiddelde leeftijd van instromers is beduidend lager dan die van zittend personeel. Bovendien gingen er, als gevolg van de vergrijzing in afgelopen jaren, veel oudere werknemers met pensioen.
Aandeel personen met niet-westerse migratieachtergrond (%)
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | |
---|---|---|---|---|---|
Rijk | 10,3 | 10,9 | 11,7 | 12,6 | 13,2 |
Gemeenten | 10,1 | 10,7 | 11,1 | 11,8 | 12,5 |
Provincies | 4,6 | 4,7 | 5,4 | 5,6 | 5,7 |
Rechterlijke Macht | 2,7 | 2,9 | 3,1 | 3,4 | 3,7 |
Waterschappen | 2,7 | 2,6 | 2,8 | 2,8 | 3,1 |
Gemeenschappelijke Regelingen | 4,6 | 4,8 | 5 | 5,4 | 5,6 |
Defensie | 4,7 | - | - | - | - |
Politie | 6 | 6,2 | 6,4 | 6,6 | 7 |
Het aandeel medewerkers met een niet-westerse migratieachtergrond is in de afgelopen jaren over de gehele linie sterk toegenomen. Het Rijk en de gemeenten springen er in dit opzicht duidelijk uit met een toename van respectievelijk 10,3 naar 13,2 procent (het Rijk) en van 10,1 naar 12,5 procent (de gemeenten).
De andere sectoren laten ook flinke groeicijfers zien, maar kennen in verhouding tot Rijk en gemeenten een lager aandeel medewerkers met een niet-westerse migratieachtergrond. Het aandeel bij de rechterlijke macht en de waterschappen was in 2021 3,7 en 3,1 procent.
Over de data
Voor de sector defensie ontbreken gegevens voor 2018 en latere jaren. In de bovenstaande figuur wordt de oude definitie van migratieachtergrond van het CBS gebruikt. Vanaf 2023 zal de nieuwe definitie gehanteerd worden. De overgang tussen de oude en de nieuwe defintie is groot, dus beginnen we voor het jaar 2022 in de onderstaande figuur met het eerste jaar van een nieuwe tijdreeks.
Aandeel personen met Buiten-Europese herkomst (%)
2022 | 2023 | |
---|---|---|
Rijk | 19 | 19,8 |
Gemeenten | 16,8 | 17,1 |
Provincies | 9,9 | 10,1 |
Rechterlijke Macht | 10,9 | 10,8 |
Waterschappen | 5,9 | 5,9 |
Gemeenschappelijke Regelingen | 9,3 | 9,6 |
Defensie | ||
Politie | 11,1 | 11,2 |
De cijfers over het aandeel medewerkers met een Buiten-Europese herkomst verschillen van de getallen over personeel met een niet-westerse migratieachtergond uit de voorgaande grafiek. Maar ook in de bovenstaande figuur zien we dat het Rijk (19 procent) en de gemeenten (16,8 procent) een hoger aandeel medewerkers met een Buiten-Europese herkomst heeft dan de andere sectoren. Van 2022 op 2023 is over de gehele linie - met uitzondering van de Waterschappen - een lichte toename van het aandeel medewerkers met een Buiten-Europese herkomst te zien. De stijging bij het Rijk was iets hoger dan elders.
Over de data
Voor de sector defensie ontbreken de gegevens. De gegevens zijn conform de nieuwe definitie.
Werkzame personen Rijk en gemeenten, 1985 - 2023
Rijk | Gemeenten | |
---|---|---|
1985 | 126,2 | 214,8 |
1986 | 130 | 216,2 |
1987 | 128,7 | 211,1 |
1988 | 127 | 205 |
1989 | 123,2 | 199,7 |
1990 | 123,8 | 197,6 |
1991 | 120,5 | 196 |
1992 | 113,4 | 187,3 |
1993 | 112,1 | 186,4 |
1994 | 108,2 | 175 |
1995 | 106,5 | 173,3 |
1996 | 106,4 | 175,2 |
1997 | 112,2 | 170,3 |
1998 | 115 | 172,8 |
1999 | 113,6 | 175 |
2000 | 115,8 | 177,3 |
2001 | 119,3 | 187,8 |
2002 | 125,8 | 193,1 |
2003 | 125,4 | 197,5 |
2004 | 119,6 | 187,7 |
2005 | 116,6 | 180,3 |
2006 | 120,3 | 177,6 |
2007 | 123,2 | 171,4 |
2008 | 123,3 | 171,2 |
2009 | 123,6 | 177,1 |
2010 | 121,2 | 176,1 |
2011 | 119,4 | 170,4 |
2012 | 117,6 | 163,6 |
2013 | 116,8 | 156,2 |
2014 | 117,2 | 148,8 |
2015 | 116,8 | 146,3 |
2016 | 117,3 | 145,6 |
2017 | 118,5 | 145,9 |
2018 | 121,5 | 148 |
2019 | 127,1 | 154,6 |
2020 | 133,6 | 159,3 |
2021 | 139,2 | 164,2 |
2022 | 146,5 | 172,4 |
2023 | 156,5 | 181,9 |
Eerder op deze pagina werd aangegeven dat cijfers over voltijdbanen de voorkeur hebben boven getallen over werkzame personen. De vergelijking tussen sectoren kan op basis van voltijdbanen beter gemaakt worden omdat er gecorrigeerd wordt voor de verschillen in de omvang van deeltijdwerk. Voor de periode voor 2010 zijn echter niet voor alle jaren voltijdbanen beschikbaar. Daarom wordt in de drie laatste figuren op deze pagina het aantal werkzame personen getoond.
Een waarschuwing bij deze cijfers is op zijn plaats: in de loop der jaren hebben definitiewijzigingen plaatsgevonden waardoor de cijfers niet helemaal van jaar op jaar met elkaar te vergelijken zijn. Voor de gemeenschappelijke regelingen ontbraken de getallen voor 1985 en de periode 2004 tot en met 2008. Die getallen zijn respectievelijk geëxtrapoleerd en geïnterpoleerd. In deze drie figuren wordt dus een indicatie van de ontwikkeling van het aantal werkzame personen in het openbaar bestuur gegeven die met enig voorbehoud geïnterpreteerd moet worden.
In de bovenstaande figuur is te zien dat gemeenten in omvang groter zijn dan het Rijk, maar dat de sectoren een vergelijkbaar patroon van toe- en afname vertonen.
Werkzame personen provincies, waterschappen, gemeenschapplijke regelingen, 1985 - 2023
Provincies | Waterschappen | Gemeenschappelijke Regelingen | |
---|---|---|---|
1985 | 18,4 | 7,3 | |
1986 | 18,5 | 7,3 | 21,8 |
1987 | 18,6 | 7,3 | 22,1 |
1988 | 17,9 | 7,5 | 21,9 |
1989 | 17,8 | 7,6 | 22,9 |
1990 | 16,3 | 7,6 | 22,2 |
1991 | 14 | 7,8 | 21,2 |
1992 | 14,2 | 7,8 | 21,4 |
1993 | 13,4 | 7,9 | 21,8 |
1994 | 13,4 | 8,6 | 21,6 |
1995 | 12,2 | 8,7 | 22 |
1996 | 12,8 | 8,7 | 19,1 |
1997 | 12,4 | 9 | 17 |
1998 | 12,6 | 9,1 | 16,5 |
1999 | 12,8 | 9,1 | 16,8 |
2000 | 12,9 | 9,3 | 17 |
2001 | 13,4 | 9,9 | 17,5 |
2002 | 13,8 | 10,3 | 19,5 |
2003 | 13,6 | 10,5 | 19,7 |
2004 | 13,7 | 10,1 | |
2005 | 13,3 | 10,1 | |
2006 | 13,3 | 9,9 | |
2007 | 13,2 | 9,7 | |
2008 | 13 | 9,7 | |
2009 | 13,3 | 9,9 | 26,3 |
2010 | 13 | 10 | 28,9 |
2011 | 12,4 | 9,8 | 30,4 |
2012 | 12,2 | 10,1 | 30,9 |
2013 | 11,5 | 10,1 | 33,8 |
2014 | 10,7 | 9,7 | 37,8 |
2015 | 10,8 | 9,6 | 39,7 |
2016 | 10,5 | 9,7 | 42,4 |
2017 | 10,5 | 9,8 | 45,3 |
2018 | 10,7 | 10,1 | 47,9 |
2019 | 11,1 | 10,5 | 47,7 |
2020 | 11,5 | 10,9 | 50,1 |
2021 | 11,9 | 11,1 | 50,5 |
2022 | 12,4 | 11,5 | 49,9 |
2023 | 12,9 | 12 | 51 |
Het aantal werkzame personen bij provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen is lager dan bij gemeenten en het Rijk. De ontwikkeling bij provincies en waterschappen lijkt op het eerste oog stabieler dan die bij gemeenten en Rijk.
De gemeenschappelijke regelingen laten in de tweede helft van de jaren 90 van de vorige eeuw een kleine afname zien, maar vertonen sindsdien een constante toename: van 16,5 duizend werkzamen in 1998 naar bijna 51 duizend in 2023. In die periode zijn dan ook veel taken, met name van gemeenten, in gemeenschappelijke regelingen ondergebracht.
Werkzame personen openbaar bestuur per sector, 1985 - 2023
Rijk | Gemeenten | Provincies | Waterschappen | Gemeenschappelijke Regelingen | |
---|---|---|---|---|---|
1985 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
1986 | 103 | 100,7 | 100,8 | 100,7 | 100,7 |
1987 | 102 | 98,3 | 101,3 | 100,4 | 101,9 |
1988 | 100,7 | 95,4 | 97,6 | 103,6 | 100,8 |
1989 | 97,6 | 93 | 96,7 | 104,3 | 105,7 |
1990 | 98,1 | 92 | 88,8 | 104,6 | 102,5 |
1991 | 95,5 | 91,3 | 76 | 107,4 | 97,8 |
1992 | 89,8 | 87,2 | 77,2 | 107,7 | 98,6 |
1993 | 88,9 | 86,8 | 73,2 | 108,4 | 100,2 |
1994 | 85,7 | 81,5 | 73,2 | 118 | 99,3 |
1995 | 84,4 | 80,7 | 66,5 | 120,2 | 101,3 |
1996 | 84,3 | 81,6 | 69,7 | 120,1 | 87,9 |
1997 | 88,9 | 79,3 | 67,6 | 123,1 | 78,5 |
1998 | 91,2 | 80,4 | 68,6 | 125,6 | 76,1 |
1999 | 90 | 81,4 | 69,6 | 124,8 | 77,4 |
2000 | 91,8 | 82,5 | 70,3 | 127,8 | 78,5 |
2001 | 94,5 | 87,4 | 73,1 | 135,8 | 80,6 |
2002 | 99,7 | 89,9 | 75,4 | 141,8 | 89,6 |
2003 | 99,4 | 92 | 74,3 | 144,2 | 90,9 |
2004 | 94,8 | 87,4 | 74,6 | 138,4 | 95,9 |
2005 | 92,4 | 84 | 72,7 | 138,3 | 100,9 |
2006 | 95,3 | 82,7 | 72,7 | 136,4 | 105,9 |
2007 | 97,6 | 79,8 | 71,8 | 132,6 | 115,9 |
2008 | 97,7 | 79,7 | 70,8 | 133,1 | 118,4 |
2009 | 97,9 | 82,5 | 72,3 | 136,6 | 120,9 |
2010 | 96 | 82 | 70,9 | 137,8 | 133,1 |
2011 | 94,6 | 79,3 | 67,7 | 135,2 | 140 |
2012 | 93,2 | 76,2 | 66,4 | 138,5 | 142,4 |
2013 | 92,6 | 72,7 | 62,7 | 138,7 | 155,9 |
2014 | 92,8 | 69,3 | 58,2 | 133,1 | 174,1 |
2015 | 92,6 | 68,1 | 58,7 | 132,2 | 182,7 |
2016 | 92,9 | 67,8 | 57,2 | 132,8 | 195,3 |
2017 | 93,9 | 67,9 | 57,3 | 135 | 208,9 |
2018 | 96,3 | 68,9 | 58,2 | 139,2 | 220,8 |
2019 | 100,7 | 72 | 60,2 | 144,4 | 219,7 |
2020 | 105,9 | 74,1 | 62,8 | 149,9 | 231 |
2021 | 110,3 | 76,5 | 65,1 | 153,2 | 232,5 |
2022 | 116,1 | 80,3 | 67,6 | 158,1 | 229,7 |
2023 | 123,8 | 85,1 | 70,2 | 165,3 | 235,5 |
In de bovenstaande figuur is de ontwikkeling van het aantal werkzame personen op een andere manier in beeld gebracht, namelijk in de vorm van een indexgetal waabij het jaar 1985 op 100 is gesteld. De eerder geconsateerde toename van het aantal werkzame personen bij gemeenschappelijke regelingen is ook hier in deze figuur duidelijk zichtbaar. Het aantal werkzame personen bij de waterschappen groeide in deze periode in verhouding tot de andere sectoren eveneens substantieel. De omvang van de gemeenten en de provincies daarentegen was in 2023 duidelijk kleiner dan in 1985.