Interview Geert Jansen

U wordt directeur-generaal Openbaar Bestuur bij Binnenlandse Zaken.
En in '93 bent u betrokken bij de initiatieven rond Besturen Op Niveau.
Die zijn ook concreet in het geval van Rijnmond.
De WGR wordt zwaarder neergezet.
De agenda die door staatssecretaris De Graaff-Nauta langzaam werd opgekookt Besturen Op Niveau 1 en 2, die mondt dan uit in vrij concrete dingen.
Waarom kon dat?
Er was natuurlijk een context waarbinnen dat zich afspeelde.
Aanleiding was toch op dat moment wel het rapport van de commissie-Montijn met een zekere angst voor verloedering van de steden, de stedelijke gebieden.
Maar ook werd het gezocht in de problematiek van de versnippering van het openbaar bestuur.
Dus er was al een aanleiding om wat te doen.
Vooral ook om een aantal maatschappelijke opgaven, om die te kunnen oppakken.
We hadden toen toch ook te maken met een periode met een aantal hele grote opgaven.
Ik denk, en dat is heden ten dage nog zichtbaar, de bekende Vinex-opgave en de P+, Structuurschema Verkeer en Vervoer, samenhangend.
En daar werd eigenlijk het openbaar bestuur aan gekoppeld.
De mogelijkheden van het bestuur om mee te helpen om die doelen te verwezenlijken.
En daarin speelden de bewindslieden Dales en De Graaff-Nauta een belangrijke rol ook in relatie tot de premier, de vakministers.
Maar daardoor kregen ook de betrokken ambtenaren, de DG's en de SG's veel ruimte om dit type nieuwe ontwikkelingen, om die vorm te geven.
En daardoor is het mogelijk geworden dat er een Kaderwet bestuur in verandering kwam?
Ja.
En die zag op, niet de vier grote steden, maar die zag op...
Zeven stedelijke gebieden.
En de rest van de regionale problematiek als ik het even zo kortheidshalve mag noemen, die werd eigenlijk aangepakt door de aanscherping van de gemeentelijke samenwerkingsmogelijkheden.
Ja, er waren twee lijnen. Die hadden zeven stedelijke gebieden.
En die zeven stedelijke gebieden, die zouden dan een eigen rechts ja, een bestuurlijke rechtspersoon moeten worden.
Maar dat gold in bijzonder toch, er zat wel een gradatie in in met name het Amsterdamse en het Rotterdamse.
Maar daar bleef het niet bij.
Er was ook een hele duidelijke lijn dat ook in de rest van Nederland er sprake zou moeten zijn van een versterking van de regionale schaal.
En het begrip bundeling en integratie is toentertijd vormgegeven.
En dan zie je dat het ook samenhangt met een bepaalde periode, politiekbestuurlijk die eigenlijk een andere dimensie kreeg toen in 1994 het paarse kabinet optrad.
Want daarbij zie je twee dingen.
De liberalen, de VVD komt terug in het kabinet in de paarse combinatie met de Partij van de Arbeid en D66.
Maar er is toch tegelijkertijd een hele ambitieuze regionale agenda.
Niet alleen de kaderwetgebieden die met een eindbeeld werden neergezet en bleven neergezet, maar er werden ook twintig centrumsteden aangewezen die eigenlijk de regio's zouden moeten gaan bedienen in zekere zin naast de bundeling-en-integratievereiste.
Maar dat is niet goed afgelopen.
Misschien was het wel met alle goede bedoelingen te veel van het goede.
Want we waren eigenlijk op weg met een verandering van de bestuurlijke organisatie.
En dat lag toch, hoe je het ook wendt of keert, wel redelijk gevoelig.
Dus voordat wij eigenlijk, zeg maar konden overgaan tot het implementeren van de eerste fase kwam er eigenlijk al een tweede fase overheen die nog verder strekkend was.
En ik denk dat, en ik weet zeker dat de bedoelingen heel goed waren maar het was een stap te ver.
En dat kon op een of andere manier niet op voldoende draagvlak meer rekenen.
Wat moeten eigenlijk buiten die kaderwetgebieden de lessen zijn uit het verleden?
Nou, eigenlijk kom je toch wel een beetje bij het fundament van de democratie op lokaal niveau terecht.
Want eigenlijk vraagt dat eigenlijk een echt inhoudelijk debat hoeveel ruimte geef je nog aan de bevolking om op lokaal niveau lokaal mee te kunnen beslissen?
En dat koppel ik een beetje aan de opschaling van de opgaven die niet meer samenhangt met de schaal van de gemeenten.
Het maakt het heel ingewikkeld hoever je kunt gaan met de schaal van het opschalen van gemeenten, gerelateerd aan de taken die je hebt.
De schaal die nu aan de orde is is niet meer in verhouding tot de schaal van de opgaven.
Dus je zal, als je gewoon heel simpel mathematisch, analytisch denkt ja, dan zou je zeggen: Ik moet die gemeenten echt opschalen.
Maar ja, dan moet je daar weer bij betrekken: in hoeverre doe ik dan recht aan het functioneren van die eerste overheid of van die, zeg maar, de democratie op lokaal niveau.
En ik zie een schaalontwikkeling zeg maar, ontwikkeling van de schaal van gemeenten dat zie ik, de schaalvergroting zie ik wel doorgaan maar ik zou wel graag eigenlijk het debat willen hebben tot hoever.
Want je kunt natuurlijk zeggen van: We blijven doorgaan met die schaalvergroting, want dan kunnen gemeenten nog weer veel meer aan.
Maar ik ben zo nieuwsgierig naar: hoe kijken nou mensen in deze tijd naar de rol van de gemeenten?
Dus waarbij de afstand groter is geworden, want heel veel is gedigitaliseerd.
Een aantal taken is gewoon echt ver buiten het gemeentehuis terechtgekomen en helemaal niet meer bij de gemeenten.
Is dat nou iets wat wij willen?
Is dat nou iets wat wij als inwoners van de stad Zwolle en als inwoners van de gemeente Dalfsen, is dat iets wat we willen?
De manier waarop het openbaar bestuur georganiseerd is dat is de kerntaak van het ministerie van BZK.
En dat moet behulpzaam zijn voor de andere vakdepartementen maar ook andere overheden om het goed te laten functioneren.
Die rol, die moet Binnenlandse Zaken, of het nou gaat om de automatisering digitalisering, maar ook zeker op het terrein van het openbaar bestuur wat mij betreft weer echt oppakken.