TT in 3 minuten

Voice-over tekst animatie “de ambtenaar”

In 1815 ontstaat het Koninkrijk der Nederlanden. Het staatsrechtelijk model vraagt nog heel wat denkwerk. Pas in 1848 is de eerste Grondwet een feit.

De “dienaren” van de overheid staan volledig in dienst van het boven hen gestelde staatsgezag. Over de aard van de relatie wordt in de literatuur druk geschreven: is het een overeenkomst, een verdrag of nog iets anders? De relatie wordt in elk geval gezien als een persoonlijke: de ambtenaar levert zich “met huid en haar” uit. De overheid is daarom verplicht in zijn levensonderhoud te voorzien, hem te onderhouden. En dat doet de overheid: sociale voorzieningen voor ambtenaren zijn er al snel.

De rechtspositie van ambtenaren blijft lang diffuus; de overheid is een bijzondere werkgever en de overheidswerknemer een bijzondere werknemer. Maar, voor werkzaamheden bij de overheid wordt ook gebruik gemaakt van de arbeidsovereenkomst.

Ondanks goede sociale voorzieningen voor ambtenaren, ontstaat er toch een sterke beweging voor een algemene regeling van hun rechtspositie. In het begin niet zo erg succesvol. Veel pogingen stranden in de Tweede Kamer.

In 1929 is de eerste Ambtenarenwet daar! Voor ambtenaren geen arbeidsovereenkomst op grond van instemming van werkgever en werknemer, maar een publiekrechtelijke aanstelling: de werkgever bepaalt eenzijdig de voorwaarden waaronder de ambtenaar zijn functie vervult.

Voor veel ambtenaren is de Ambtenarenwet 1929 een teleurstelling: de wet bevat vooral procesrecht en slechts een opdracht tot regelgeving aan de overheidswerkgevers.

De discussie over de “bijzondere positie” van ambtenaren en de bruikbaarheid van de arbeidsovereenkomst voor werknemers bij de overheid zal nog tientallen jaren doorgaan. Stap voor stap komen ambtenaren onder de private werknemersverzekeringen.

Vanaf de jaren ’80 leiden bestuurlijke en maatschappelijke ontwikkelingen ertoe dat de Rijksdienst zich bezint op zijn positie en taken. Ook het ambtenarenapparaat wordt onder de loep genomen. Na uitvoerige studie wordt gekozen voor een Algemene Bestuursdienst.

Langzamerhand veranderen de verhoudingen tussen politiek en ambtenaar. De ambtenaar wordt zichtbaar. Er wordt zelfs gesproken over “de vierde macht”. Maar, is er ruimte voor een echt gelijkwaardige verhouding tussen “overheidsdienaar” en overheidswerkgever? Kan de ambtenaar ook “tegenspreker” zijn?

Voorlopig gaat de discussie vooral over de positionering van ambtenaar en politiek-bestuurder ten opzichte van elkaar: de politiek houdt het primaat. In 1998 laat Wim Kok zijn oekaze het licht zien: ambtenaren mogen geen contact hebben met Kamerleden. Het “verbod" wordt daarna nog meermalen bevestigd.

In de jaren negentig krijgt, onder invloed van ingrijpende wijzigingen in de samenleving, een nieuw aspect van de positie van ambtenaren volop aandacht: integriteit en in het verlengde daarvan vakmanschap. De lezing van Ien Dales in 1992 maakt duidelijk “Een beetje integer kan niet”.

En niet alleen integriteit van de ambtenaar vraagt aandacht, ook over het vakmanschap wordt steeds meer gediscussieerd. Wat maakt een ambtenaar nu eigenlijk tot een goede ambtenaar?

In 2010 komen 2 Tweede Kamerleden met een initiatiefwet om de rechtspositie van ambtenaren gelijk te maken aan die van werknemers in de private sector: het Burgerlijk Wetboek moet van toepassing worden op ambtenaren. Het wetgevingsproces neemt jaren in beslag. Militairen, politie en rechters doen uiteindelijk niet mee.

Het merendeel van de ambtenaren krijgt een arbeidsovereenkomst en een echte cao. Maar, er blijft een Ambtenarenwet, waarin vooral integriteitsbepalingen zijn overgebleven: toch nog een bijzondere werknemer? Het vakmanschap heeft de wet niet gehaald.

Een normale werknemer, maar de discussie over het vakmanschap gaat door!

Meer weten over de rol en positie van de ambtenaar door de jaren heen ? Bekijk de online tentoonstelling.