Interview Martin van Rijn

Was er een reden om commissie van Rijn in te stellen?

Ja, er was een algemeen gevoel dat de kwaliteit en kunde van de collectieve sector
een impuls nodig had.

Komende uit een periode waarin niet zoveel geld beschikbaar was voor de collectieve sector, om het even simpel te zeggen. En daar het gevoel uit voortvloeide van: ‘zijn we als collectieve werkgever wel aantrekkelijk genoeg voor jonge mensen, voor mensen met deskundigheid, om bij de overheid te willen werken?

En houden we ze dan voldoende binnen? En belonen we ze dan wel voldoende?’

Met als onderligger dat er ook een beloningsachterstand was ontstaan.
Dus het zat eigenlijk op twee discussies, enerzijds van ‘klopt die beloning nog wel?’ gelet op de economische ontwikkeling en de relatie naar de marktsector, aan de ene kant, aan de andere kant een meer inhoudelijk debat ‘wat is de kwaliteit van de Rijksdienst en zijn we aantrekkelijk genoeg?
En hoe zit het naar de toekomst toe?’ Dat waren ook de twee elementen in het rapport.

Enerzijds geld, belonen, en anderzijds vernieuwing Rijksdienst.

Was er een acute aanleiding, omdat er ook een tekort aan medewerkers van de overheid was of zou aankomen?

Zou aankomen. Een beetje analyse van leeftijdsbestand en ‘hoe zit het nou precies, zijn we wel aantrekkelijk genoeg?’

En ook wel kwaliteit van dienstverlening, modernisering.

Ik zag bijvoorbeeld dat directeuren van basisscholen of mensen in de zorg daar in het bijzonder aandacht kregen, omdat er een potentieel tekort zou komen.

Ja, het grappige is, het was een beetje zwaan-kleef-aan, want het begon meer over de beloningsachterstanden en dan zeggen ze “ja, maar ik herinner me wel een discussie van ‘maar bij onze zaken gaat het toch niet over de zorg, over defensie of over de politie’?”

Maar toen de discussie kwam van ‘ja, maar die beloningsachterstanden spelen bij ons ook en dat zou weleens een traject kunnen zijn wat we ook kunnen agenderen‘, toen was de behoefte bij andere departementen om mee te doen wat groter.

Want er was al zicht op een pot met geld?

Nee, die was er toen nog niet. Er was wel een algemeen gevoel van ‘nou, daar moet misschien wat’, maar dat was nog niet afgebakend.

Als we het goed zagen bij het verzamelen van alle materialen, is het de eerste en de laatste keer geweest dat al die partijen bij elkaar zijn geweest. En geld is dan een handig middel.

Volgens mij is het een beetje een afweging, want ik denk dat elk departement dit probleem herkendeen daarmee aan het worstelen was, in cao-besprekingen of in begroting-besprekingen. En iedereen had oorspronkelijk zoiets van ‘die zaken doen we zelf’, maar toen er een soort collectieve actie ontstond of een algemeen gevoel bij het kabinet van ‘hoe zit het eigenlijk met de collectieve sector?’, toen begon iedereen aan te haken.

Het had dus twee poten. De beloning, en dat was een achterstand ten opzichte van de marktsector. En dat was al in de loop van de jaren daarvoor.

Ja. Er waren ook staartjes gemaakt, en kun je in de grafieken zien. Het eerste deel van het rapport was ook een analyse van ‘hoe staat de collectieve sector er eigenlijk voor?’

Gewoon qua leeftijdsopbouw, qua aantrekkelijkheid, qua beloning, en daar kwam uit: er zijn wel beloningsverschillen waar we wat mee moeten.

Want er was een causaal verband tussen de beloning en de aantrekkelijkheid van de sector?

Dat is natuurlijk een veronderstelling. In mijn ogen is beloning een onderdeel, maar niet hét onderdeel. De aantrekkelijkheid van werken bij de overheid is natuurlijk aan de ene kant de psychologie van werken aan de publieke zaken, daar trek je
ook bepaalde mensen mee aan. Maar als je dat niet voldoende beloont, dan heb je ook al de kans dat het in die zin al onaantrekkelijk wordt en dat mensen dan ook minder snel gaan kiezen.

Het is een voorwaarde, maar geen garantie. - Nee.

En aantrekkelijkheid, merkte je ook omdat er een vergrijzing was, of dat er weinig instroom zat of dat er concurrentie met de markt ontstond?

Vergrijzing was, er een tijd geen instroom was geweest, zodat je ook een soort dip had in het personeelbestand.

Dat was een bewuste daad van de overheid.

Zeker, maar daarmee was wel de consequentie ‘wat betekent dat nou eigenlijk, wat zijn de effecten op het personeelsbestand en hoe aantrekkelijk zijn we dan naar de toekomst eigenlijk?’

Dat een verhoogde inspanning nodig is, gelet op de dip die er was gekomen door bezuinigingen.

Eigenlijk actief beleid.

En die andere poot was de kwaliteit?

Ja, nadenken over ‘is de Rijksdienst modern genoeg, opereren we wel voldoende als concern?
Hoe zit het eigenlijk met onze arbeidsmarkt capaciteiten, zijn onze campagnes wel voldoende, bieden we mensen voldoende opleidingsmogelijkheden, voldoende switchmogelijkheden, wat zijn überhaupt loopbaanmogelijkheden binnen het Rijk?’

Ik herinner me dat één van de eerste dingen arbeidsmarktcampagne was, nieuwe spotjes voor Werken bij de Overheid en dan niet zozeer als departement, maar meer ook als geheel.

Dat was ook wel heel bijzonder. Het was een hele wedstrijd of alle departementen daaraan mee wilden doen. Hoe kun je nou één campagne voor ‘Werken bij het Rijk’ maken?

Toen is daaruit de campagne gekomen die heet ‘Werken bij het Rijk’. Het punt was dat je aangaf dat je bij de overheid altijd met dilemma’s zit, een afweging van belangen.

Dat was een beetje de trigger.

En het grappige was, die campagne had natuurlijk een effect op de arbeidsmarkt, maar had nog veel meer effect intern, dat mensen thuis lieten zien: kijk, daar werk ik.

Dat doet papa. - Ja, zo.

Ik vond het uiteindelijk precies de kern pakken van wat je doet als je bij de overheid, ongeacht in welke sector, je werkt.

Maar, even over de kwaliteit, het was veel meer ook ‘hoe kun je het imago verbeteren en de aantrekkelijkheid vergroten?’, dan dat het echt ging over ‘hoe werken we bij de overheid?’

Ja, maar met name in deel 2, waar in mijn ogen uiteindelijk te weinig aandacht aan besteed is, want het is natuurlijk veel makkelijker om te zeggen “We doen wat aan geld.” en dat andere is natuurlijk moeilijker. - Ja, daar zoek ik naar.

Daar zaten wel analyses bij in de zin van ‘jongens, hebben we nou voldoende IT middelen, hebben we allemaal een beetje goed, snel, doelmatig kunnen werken?

Hoe zit het eigenlijk met de politiek-ambtelijke verhoudingen? Zijn de ambtenaren vrolijk genoeg, ben je goed in je advisering? Wat zijn eigenlijk de kwaliteiten van een ambtenaar?’

Die competentie-discussie was er ook.

Ik heb door het rapport geprobeerd te bladeren.
Ik vond de beloningskant iets zichtbaarder dan dit tweede deel.

Zeer. Ik heb altijd zelf de vrees gehad ‘o jee, als dit in de politiek arena komt, dan zul je zien dat je met de instrumenten die je heel snel kan doen, namelijk we  geven wat geld en dan klaar’, terwijl het andere natuurlijk bloed, zweet en tranen kost en een lange adem om dat voor elkaar te krijgen.