“Mijn ervaring is dat ministers er vaak pas aan het eind van hun periode achter komen wat hun visie op de sector was”
Hij begon als overwegend ‘technisch’ staatssecretaris en leerde het politieke vak pas écht als Kamerlid. Laurens Jan Brinkhorst was een sterk voorvechter van Europa, overleefde als minister de MKZ-crisis en zag in zijn tweede ministersperiode D66-collega Thom de Graaf vertrekken na het in rook opgaan van de gekozen burgemeester. “Als ik niet al vijfenhalf jaar in de Tweede Kamer had gezeten, had ik de stap naar het ministerschap waarschijnlijk niet gezet.”
“Kom bij de partij”
Zijn eerste stappen in de politiek zette Brinkhorst bij de oprichting van D66. Hij was op dat moment lector Internationaal Recht bij de Rijksuniversiteit Leiden. “Mijn Amsterdamse collega Peter Baehr zei: ‘Als je wilt dat D66 geen partij wordt maar een beweging’ – een opvatting die wij deelden – ‘moet je op 14 oktober 1966 om elf uur in hotel Krasnapolsky zijn.’ Daar kwam een grote man de trap aflopen, Hans van Mierlo. Die zei: ‘Kom bij de partij, we hebben hem net opgericht!’ Ik was nieuwsgierig genoeg om ‘ja’ te zeggen.” Zijn ongeplande besluit vormde de opmaat naar een definitieve rol in de politiek, te beginnen als staatssecretaris van Europese Zaken in het kabinet-Den Uyl.
Visie op Europa
Bij zijn aantreden had Brinkhorst een duidelijk Europees profiel in een kabinet met een niet bepaald pro-Europese agenda. Europa speelde in die tijd politiek nog nauwelijks een rol, waardoor zijn portefeuille vooral als ‘technisch’ werd gezien. “Het kabinet vond het vooral interessant om te kijken hoe het in Europa ging met de landbouw en de financiering daarvan. Aan Europa als waardengemeenschap werd nog weinig aandacht besteed.” Brinkhorst deelde zijn internationale belangstelling met D66-lijsttrekker Van Mierlo. Beiden hadden veel gereisd en buiten de grenzen gekeken. “Over die politieke visie op Europa hebben wij veel met elkaar gesproken. We zijn tussen 1966 en 1973 echt bevriend geraakt.”
Eerste Europese Raad
Bij toeval was Brinkhorst eind 1974 aanwezig bij de eerste officiële Europese Raad. In Den Haag was net de gijzeling van de Franse ambassadeur door leden van het Japanse Rode Leger achter de rug. Precies op dat moment werd op initiatief van de Franse president Giscard d’Estaing de eerste Europese Raad gehouden. Minister-president Joop den Uyl, vicepremier Dries van Agt en minister van BZ Max van der Stoel konden onmogelijk weg, dus staatssecretaris Brinkhorst ging erheen. “Ik schreef in mijn verslag: ‘Ik ben het er wel mee eens om voortaan vier keer per jaar een Europese Raad te hebben.’ Den Uyl reageerde met: ‘Goed idee, dat gaan we steun geven!’ Maar Van der Stoel riep: ‘Hoe kom je erop? Maximaal twee keer per jaar!’ Uiteindelijk werden het drie jaarlijkse vergaderingen.”
Scheiding politiek en economie
Terugkijkend op Europese Zaken noemt Brinkhorst de periode tussen 1958 en 1989 voor Nederland het meest positief. Het waren de hoogtijdagen van de Koude Oorlog: de NAVO was er voor de veiligheid en Europa was er voor de economie. “Bij een conflict tussen veiligheid en economie ging de veiligheid voor. De gedachte dat Europa meer is dan alleen ‘markt’, is sterk van daarna.”
Ook tussen politiek en economie bestond een scherpe splitsing. Dit bleek wel bij een discussie in het Uitvoerend Comité IEA (Internationaal Energie Agentschap). “Een overleg in Kopenhagen liep uit op een gesprek over het wel of niet opleggen van economische sancties aan Spanje, destijds nog een dictatuur. De Franse vertegenwoordiger zei: ‘Hier in Denemarken praten we over politiek, voor economische beslissingen moeten we in Brussel zijn.’ Dus het hele gezelschap toog per vliegtuig naar Brussel om in het kader van de Europese Gemeenschap economische sancties te bespreken voor Spanje. Dat je voor zoiets naar twee verschillende hoofdsteden gaat, zou nu ondenkbaar zijn.”
Staatssecretaris bij ministerraden
Tijdens het kabinet-Den Uyl was Brinkhorst als staatssecretaris aanwezig bij alle ministerraden. “Ter tegemoetkoming, want D66 had maar één minister en vond het nuttig als er een tweede D66’er was.” Zijn vaste plek was tussen PvdA-ministers Van der Stoel van BZ en Jan Pronk van Ontwikkelingssamenwerking, pas daarnaast zat zijn D66-collega Hans Gruijters. Brinkhorst nam er zelf het woord en kon tussendoor onder vier ogen meteen allerlei zaken regelen ter voorbereiding van het Europees beleid. Het waren eindeloze ministerraden waar toen al sprake was van een soort polarisatie: “We hadden de progressieve tien en de christelijke zes, dus de stand was 10-6.”
Dries Beton
Hij zag in die tijd ‘Dries Beton’ geboren worden: de ‘onbuigzame’ Dries van Agt. “Maar ook minister-president Den Uyl was een reuzedrammer”, herinnert Brinkhorst zich nog goed. “Overdag was een onderwerp besproken dat te maken had met justitie. Minister van Justitie Van Agt had het woord gevoerd. Bij de nachtelijke naborrel, zo rond twee uur, vond Den Uyl het ineens nodig om te zeggen: ‘Dries, je zei dat het Artikel 323 was, maar het was Artikel 338.’ Je zag Van Agt inzakken en denken: ‘Ook dat nog!’ Dat ‘Dries Beton’ heeft ertoe geleid dat er nooit een kabinet-Den Uyl II is gekomen. Als Joop iets meer gevoel had gehad bij hoe je met Dries moest omgaan, was het vast en zeker anders gelopen.”
"Mijn grote verwijt aan Tweede Kamerleden is dat ze weinig belangstelling hebben om regelmatig Europa in te gaan."
Bredere politieke ontwikkeling
In het kabinet-Den Uyl begon Brinkhorst als een meer ‘technisch’ staatssecretaris. Maar doordat veel van de vakministers minder affiniteit hadden met Europa dan hij, kon hij zich gaandeweg breder en meer politiek ontwikkelen. Zo verving hij regelmatig Ruud Lubbers, minister van EZ in het kabinet-Den Uyl. “Lubbers was zijn rol van voorzitter van de Coördinatie Commissie verloren omdat EZ dat niet langer deed. Daardoor was zijn belangstelling voor energiepolitiek niet heel groot en liet hij dit onderwerp aan mij over. Ik had een goede relatie met Lubbers. Er was geen spanning of gedachte van ‘er gaat een ander met mijn probleem aan de haal’. Voor mij een positieve periode waaraan ik een goed gevoel heb overgehouden.”
Geringe interesse in Europa
Met zijn interesse voor Europa was Brinkhorst een uitzondering. Hij reisde als staatssecretaris regelmatig af naar Brussel, waar in die tijd nog weinig Nederlandse ministers te vinden waren. Hij zag het later ook als Europarlementariër en als Kamerlid: het aantal keren dat fracties naar Brussel of Straatsburg gingen, was zeer gering. “Mijn grote verwijt aan Tweede Kamerleden was – en is – dat ze weinig belangstelling hebben om regelmatig Europa in te gaan. Ik heb er soms ook D66’ers aan de haren bij moeten slepen en ze doorlopend op Europa moeten wijzen. Van Mierlo ging wel; de rest zag Europa vooral als een technisch onderwerp.”
“Een staatssecretaris is in mijn optiek een minister in opleiding.”
Een atypische staatssecretaris
Als staatssecretaris startte Brinkhorst zijn dagen vaak met een stafvergadering of een gesprek met de minister. Eens per week zat hij de Coördinatie Commissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen voor in de Grote Zaal, waarbij de DG’s van de andere ministeries aanwezig waren. Daarna volgden de gebruikelijke ambtelijke gesprekken met ambassadeurs, mensen van EZ – “want ik deed ook de Benelux” – afgevaardigden uit de luchtvaart en uit milieu – “dat deed ik ook” – en andere mensen die kwamen informeren. “En ik was nogal vaak weg. Bijvoorbeeld voor de African Caribean Pacific, de ACP, want op ontwikkelingsgebied ‘deed’ ik Afrika. Ik denk dat ik in die zin atypisch was, omdat ik vaak twee dagen per week in het buitenland was.”
Minister in opleiding
Een opvatting van Brinkhorst die niet altijd door iedereen werd gedeeld, is dat de minister leidinggeeft aan het hele politieke proces waarmee zijn ministerie te maken heeft. “Ik vond het vaak onzinnig als een minister problemen liet oplossen door een staatssecretaris. In mijn optiek kan een minister wel namens de staatssecretaris optreden, maar kan een staatssecretaris niet namens de minister optreden.” Brinkhorst noemt de staatssecretaris daarom ‘een minister in opleiding’. “Dat heb ik later als minister ook tegen mijn eigen staatssecretarissen gezegd, allebei ambitieuze vrouwen. Zij waren het er niet mee eens en zeiden: ‘We zijn een officiële taakverdeling.’ Maar als staatssecretaris van Europese Zaken heb ik over die opvatting zelf nooit conflicten gehad.”
Te weinig uitstraling
Na zijn periode als staatssecretaris was Brinkhorst bijna zes jaar lid van de Tweede Kamer voor D66, waaronder twee jaar als fractievoorzitter. Pas daar leerde hij naar eigen zeggen het politieke vak. “De taakverdeling was simpel: collega Jan Terlouw deed het binnenland, ik deed het buitenland. Ook deed ik de constitutionele zaken, zoals de grondwet. Mijn politisering heeft zich dus vooral afgespeeld ná het staatssecretariaat.” Toen Terlouw als lijsttrekker vertrok was Brinkhorst, tweede op de lijst, de beoogde opvolger. Maar zelfkennis hield hem tegen. “Ik dacht: ik heb te weinig uitstraling, iets wat een Van Mierlo en een Terlouw wél hadden. Ik vind, dan moet je weggaan. Dus toen ben ik uit de Kamer weggegaan.”
Ambassadeur in Japan
Tot zijn eigen verbazing werd hij vervolgens ambassadeur in Japan. Hij was ervan overtuigd dat zijn Nederlandse politieke carrière voorbij was. “Ik dacht: ik kom alleen nog terug om hier te wonen. Maar zo’n zeventien jaar later, in 1999, werd ik bij toeval gevraagd als minister van LNV in het kabinet-Kok II.” Voorganger Hayo Apotheker was afgetreden na de crisis rondom de ‘varkenswet’. Er moest snel iemand worden gevonden en Brinkhorst was op dat moment beschikbaar. “Het grappige is dat ik het jaar daarvoor nog tegen Thom de Graaf, destijds fractievoorzitter van D66, had gezegd: ‘De portefeuille die we nooit moeten nemen is Landbouw.’ En waar kwam ik terecht?”
Een klus klaren
Brinkhorst moest snel beslissen, want in de fractie was op dat moment niemand beschikbaar. Hij had weinig ervaring met landbouw, maar kende de financiële kant doordat hij in Brussel budgetrapporteur was geweest. Bovendien had hij een brede algemene ervaring en is Landbouw meestal geen hoofdthema. “Ik hoefde er niet lang over na te denken en ging er heel ontspannen in. En ik wist: ik kan dit op een onafhankelijke manier doen. Als je op je 35ste staatssecretaris bent, wil je zorgen dat je geen conflictueuze relaties krijgt. Maar ik had nooit een politieke carrière nagestreefd, ik was 62 en zag dit als mijn laatste functie. Er moest gewoon een klus worden geklaard.”
Vier landbouwcrises
Uiteindelijk kenmerkte dit ministerschap zich door het beheersen van crises. “In mijn drieënhalf jaar heb ik vier crises meegemaakt: de varkenspest, de dioxinecrisis, de gekkekoeienziekte en de mond-en-klauwzeercrisis (MKZ), allemaal veroorzaakt door de intensieve landbouw waarmee we nog steeds worstelen.” Dit waren drama’s voor de boeren en bijna dagelijks stonden er stukken in de krant over Brinkhorst. “Toch werd ik in mijn beleid erg gesteund, zowel door SG Tjibbe Joustra als door de veeartsenij. Er is naar mijn gevoel nooit enige spanning geweest tussen mij en het ambtelijk apparaat en dat stelde mij in staat om een vrij harde en consequente politiek te voeren.”
“Brinkhorst provoceert de boeren”
Dat hij daarin weleens provocerend optrad, geeft hij ruiterlijk toe: “Achteraf had ik sommige zaken best wat aardiger kunnen formuleren.” Als voorbeeld noemt hij een situatie in Utrecht. “Ik wilde snel kennismaken met de sector en ging naar een gesloten varkensboerderij. Daarna vroeg een journalist mij: ‘Wat is uw ervaring?’ Ik antwoordde: ‘Het lijkt net een chemische fabriek. Met dit verschil, als je in een chemische fabriek naar binnen gaat, moet je een pak aantrekken om jezelf te beschermen, maar bij een besloten varkenshouderij moet je je kleden om de varkens te beschermen.’ De volgende morgen stond in de krant: Brinkhorst provoceert de boeren. En bij mijn aantreden vroeg iemand van een milieuorganisatie me: ‘Weet je hoe groot het mestoverschot is? Dat is de provincie Utrecht, één meter hoog.’ Met dat enorme beeld voor ogen zei ik dat ik ervoor was om die mestberg terug te brengen. Toen bleek het niet de provincie Utrecht, maar de stad Utrecht te zijn. Meteen werd er geroepen: ‘Zie je wel, Brinkhorst is bewust aan het provoceren, schande!’ Dat was deze keer niet het geval. Maar ik zei: ‘Ook de stad Utrecht één meter hoog is heel veel stront.’ Zo ging dat toen.”
De mond-en-klauwzeercrisis
Het zwaarst was de MKZ-crisis in 2001, een gevaarlijke ziekte voor een exportland zoals Nederland. Vooral het begin van de crisis is Brinkhorst bijgebleven. “Een van de eerste gevallen was in Oene, Overijssel – die naam zal ik nooit vergeten. Zodra we werden geconfronteerd met besmetting, moesten we zorgen dat die zich niet uitbreidde.” De Veeartsenijkundige Dienst hanteert de regel dat een kilometer rondom een boerderij direct alles geruimd moet worden wat evenhoevig is. Een paar dagen na het ruimen bleek voorbij die cirkel echter nog een boerderij besmet en moest er een nieuwe cirkel worden gemaakt. “Zo liepen we telkens een aantal dagen achter de feiten aan.”
Het was een beslissend moment: de volgende grens werd een flink stuk verder getrokken. “Uiteindelijk besloten we dat in een driehoek tussen de IJssel, de spoorlijn Utrecht-Arnhem en de Hoge Veluwe alle koeien, varkens, schapen en geiten afgemaakt moesten worden. Zo zijn er in die periode bijna driehonderdduizend dieren afgemaakt.” Hij vond het moeilijk, maar wist zich mentaal overeind te houden omdat het ging om het overleven van de sector. Ook kreeg hij tot zijn verbazing steun van Gerard Doornbos, de toenmalige voorzitter van Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO). “Die had een lastige rol, maar heeft mij altijd loyaal verdedigd. Doornbos zei: ‘Hij doet het soms wat provocerend en wat hard, maar ik sta er wel achter.’”
Verantwoordelijk voor het geheel
Minister van Landbouw bleek niet zijn laatste politieke functie; in het kabinet-Balkenende II werd Brinkhorst minister van EZ. Wederom door een ongeplande samenloop van omstandigheden: “Ik was 66 jaar en vond het wel mooi geweest. Maar Van Mierlo wilde iemand in dat kabinet met genoeg ervaring om het op te nemen tegen zwaargewichten zoals Gerrit Zalm. De paar geschikte mensen die we benaderden, wilden het niet doen. Toen werd ik alsnog opnieuw minister.”
Waar Brinkhorst zich in zijn eerste periode als minister vooral concentreerde op het beheersen van de crises, voelde hij in zijn tweede termijn meer verantwoordelijkheid voor het geheel. En ondanks dat dit werd gezien als een kabinet met weinig ‘schwung’, ervoer hij het als een positief kabinet dat nodig was. De economische kentering had in 2003 inmiddels ingezet: “In mijn herinnering bracht dit kabinet een combinatie van marktwerking en overheidswerk. Mijn slogan was altijd: ‘sterke markt, sterke overheid’. Ik kon me enerzijds verenigen met de bezuinigingsbenadering van Zalm en anderzijds met de inspanningen om economisch zaken op gang te brengen.”
Geen gekozen burgemeester
Als in maart 2005 het gekozen burgemeesterschap niet doorgaat, het paradepaardje van D66, treedt D66-minister van Bestuurlijke Vernieuwing Thom de Graaf af. Onder aanvoering van Ed van Thijn stemde de PvdA in de Eerste Kamer unaniem tegen de benodigde grondwetswijziging. Brinkhorst reageerde op Van Thijns actie met de legendarische woorden: ‘Eens een rat, altijd een rat.’ “Meestal ben ik gematigd, maar ik heb toen inderdaad harde uitspraken gedaan. Want ik vond het een schande dat uitgerekend Klaas de Vries en Ed van Thijn in de Eerste Kamer die gekozen burgemeester opnieuw terzijde schoven.”
Achteraf neemt Brinkhorst het zichzelf kwalijk dat hij het aftreden van De Graaf te laat zag aankomen. “Als hij op een paar punten een iets andere lijn had gevolgd en daardoor sterkere steun had gekregen, was het misschien niet gebeurd. Maar De Graaf was mede het kabinet ingegaan omdat D66 iets wilde bereiken op het terrein van constitutionele hervorming, dus ik denk dat hij voor zichzelf niet anders kon dan opstappen.” Er was destijds ook discussie over het terugtreden van D66 als geheel. “Dat vond ik te ver gaan, omdat dit niet was veroorzaakt door het kabinet. Als óf de VVD óf het CDA had tegengestemd, had je een legitimatie. Maar nu was het de PvdA, een oppositiepartij.”
“Het grappige is dat ik het jaar daarvoor nog had gezegd: ‘De portefeuille die we nooit moeten nemen is Landbouw.’ En waar kwam ik terecht?”
Affiniteit en een visie
Na twee periodes als minister en één als staatssecretaris heeft Brinkhorst een duidelijk beeld van wat een minister moet weten en kunnen. Zo vindt hij het belangrijk dat je affiniteit hebt met ‘jouw’ sector, je eigen inbreng meeneemt en niet alleen vanuit ambitie minister wilt worden. De basis is de balans tussen vakkennis en politieke ervaring: “Je hoeft geen specialist te zijn, maar ik vind het onverantwoord om iemand op BZ te zetten die niet over de grens heeft gekeken.”
Ook moet je direct beginnen met een visie: “Mijn ervaring is dat ministers er vaak pas aan het eind van hun periode achter komen wat hun visie op de sector was.” Zelf begon hij zijn termijn bij Landbouw met een Europese visie. “Ik was geen vakminister, maar ik had ervaring met budgettaire kwesties en had een eigen inbreng, omdat ik vond dat de intensieve landbouw moest worden teruggebracht.”
De beuk erin
Andersom kan het hebben van te veel vakkennis in de ogen van Brinkhorst een valkuil zijn. “Een echte vakminister zonder politieke ervaring loopt het risico dat hij zich als een topambtenaar gaat gedragen, wat je niet bent. Je moet weten waar je politieke marges liggen. Voor mijzelf geldt: als ik na die vierenhalf jaar staatssecretariaat niet nog vijfenhalf jaar in de Kamer had gezeten, had ik de stap naar het ministerschap waarschijnlijk niet gezet. Want iemand met politieke Kamer-ervaring wordt als minister anders behandeld. Als je als totale vreemdeling komt, gaat sneller de beuk erin.”
Durf te delegeren
Mensen die nu minister worden, adviseert hij om vooral te delegeren, iets wat hij zelf al vroeg leerde. “Durf te selecteren en laat wat je niet echt zelf hoeft te doen, over aan collega’s die daar beter in zijn. Zo schep je ook een stukje ruimte voor jezelf.” Hij noemt het een teken van onzekerheid als ministers zaken naar zichzelf toetrekken waartoe ze niet competent zijn. “Dat is een beroep doen op ‘formele hiërarchie’, terwijl het gaat om ‘zijn we het eens over de aanpak?’ en ‘wie kan dat het beste doen?’ Zo creëer je ook een teamgevoel.”
Zie je grenzen
Belangrijk noemt hij verder het zien van de grenzen van wat je als minister kunt bereiken. “In die maximaal vier jaar dat je er bent, kun je niet heel veel doen. Om toch een stukje vernieuwing in te brengen, is het hebben van een eigen agenda belangrijk, afhankelijk van of jouw partij wil vernieuwen of juist wil zorgen dat zaken niet veranderen.” En tot slot moet een minister het vermogen hebben om te inspireren, waardoor je draagvlak kunt creëren. “Maar laat als het nodig is niets je weerhouden om, gebaseerd op je kennis en uiteraard een goede ambtelijke voorbereiding, toch jouw richting in de Kamer erdoor te krijgen.”
De Nederlandse identiteit
Vergeleken met zijn eigen ambtsperiode ziet Brinkhorst in de huidige tijd op alle terreinen een toegenomen internationalisering waarvan je je als minister bewust moet zijn. Daarbij is de samenleving harder geworden en is er meer ruimte voor ‘populisme’. “Als je daar geen goede balans in weet te vinden, word je algauw een gevangene van een richting die de samenleving kwetsbaar maakt. Zorg dat je inziet dat de Nederlandse identiteit heel divers is geworden, zodat je spreekt namens alle Nederlanders.”