“Politiek bedrijven is af en toe net handel, je moet er soms heel praktisch naar kijken”
Een politiek wonderkind werd hij wel genoemd, Jozias van Aartsen. Al op zijn 23ste maakte hij zijn debuut in de politieke arena als medewerker bij de Tweede Kamerfractie van de VVD. Daarna beklom de welbespraakte en energieke Hagenaar in sneltreinvaart de politieke carrièreladder. Tot twee keer toe werd hij minister en jarenlang was hij burgemeester. Een pragmatische aanpak was zijn handelsmerk: het liefst oefende hij het ambt ‘dicht bij de mensen’ uit: “De menselijke kant van het werk vind ik aantrekkelijk. Heel praktisch, aan die boerentafels.”
Geparachuteerd door Hans Wiegel
Als zoon van een Haagse bestuurder en minister voor de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) kreeg Van Aartsen de politiek met de paplepel ingegoten. Zonder academische graad maakte hij razendsnel promotie in het Haagse. Zo werd hij in 1979 benoemd tot hoofd bureau SG van BZK, in 1984 tot plaatsvervangend SG en in 1985 tot SG. “Ton Horrevorts en Bart le Blanc kwamen tegelijk met mij binnen: Horrevorts ook op bureau SG en Le Blanc als plaatsvervangend DG overheidspersoneelsbeleid.”
Naar verluidt was het drietal ‘geparachuteerd’ door Hans Wiegel. Hun aanstelling was in elk geval voer voor de pers en voor Kamervragen. De waarheid lag genuanceerder: “Wiegel polste mij via SG Pieter van Dijke of ik interesse had voor die functie. Vervolgens heb ik gewoon gesolliciteerd. Omdat ik al ambtelijk secretaris van de VVD-Tweede Kamerfractie was geweest, en bovendien directeur van de TeldersStichting en medewerker van Wiegel, had ik wel een voorsprong op de andere sollicitanten. Daar ben ik eerlijk over.”
Onder de hoede van SG Van Dijke
Van Dijke maakte Van Aartsen direct duidelijk dat hij zich op eigen kracht moest waarmaken: ‘You’re on your own’. “Ook was het beleid van Wiegel en Van Dijke om de eerdere connectie tussen Wiegel en mij op de achtergrond te houden. Ik deed al mijn werk dus onder de hoede van Van Dijke. Een ontzaglijk slimme zet van beide heren.” Sowieso was het ‘typisch Wiegel’ dat mensen het zelf moesten uitzoeken: “Zo leidde hij ook de fractie: alleen als iets echt fout ging, trok hij aan de rem.” De samenwerking met Wiegel duurde uiteindelijk maar kort. “Misschien was zijn vertrek in 1981 wel gunstig voor mijn gezag: men kon niet meer zeggen dat ik naar de pijpen van Wiegel danste.”
Jong maar diplomatiek
Dat de topambtenaar relatief jong was en een stevige band had met ‘de echte baas’, vormde geen belemmering in de samenwerking met de ambtelijke dienst. “Of zo’n dienst met je meegaat, hangt af van je diplomatieke kwaliteiten. Als je zonder je collega’s op het departement in te lichten botweg tegen een SG of minister zegt dat een stuk waardeloos is, of het zonder overleg zelf gaat herschrijven, is dat niet diplomatiek. Zeker als je de hele parafenlijn in het departement niet respecteert. Je moet dus tijd steken in overleg.”
Onderaan op het lijstje
Begin jaren tachtig wees een intern onderzoek van Uri Rosenthal uit dat BZK een slechte reputatie had: het bungelde onderaan het lijstje meest prestigieuze departementen. “Het hele departement had er geweldig de pest over in. We besloten er met z’n allen het beste van te maken.” Ook volgens Van Aartsens eigen diagnose kon het departement wel een oppepper gebruiken.
Er ontkiemde een debat over de precieze rol van BZK: in hoeverre mocht het ministerie zich op het gebied van overheidsorganisatie en -automatisering met andere departementen bemoeien? “De opgave was dus om eerst het eigen huis op orde te brengen. Van daaruit moesten we een visie ontwikkelen over de positie van het departement én mensen binnenhalen die deze visie in de praktijk konden brengen.”
Stammenstrijd met Justitie
Het eindoordeel van Rosenthal stemde Van Aartsen ’niet vrolijk’. Maar het bood ook kansen om het aanzien van BZK te verbeteren. “Onze verhouding met het ministerie van Justitie bijvoorbeeld was helemaal niet meer zoals die volgens ons moest zijn.” BZK legde het op verschillende punten af tegen Justitie. “Als je het beschouwt als een stammenstrijd: wij stonden zwak en hadden minder goed gekwalificeerde mensen dan Justitie, waar juist volop intelligente en interessante mensen werkten, onder wie een paar uitstekende raadsadviseurs.”
Relatie minister-topambtenaar
In de vijftien jaar dat Van Aartsen topambtenaar was bij BZK, zag hij na Wiegel en Van Dijke in korte tijd een keur aan bewindspersonen langskomen, zoals Jan de Koning, Koos Rietkerk, Ien Dales en Ed van Thijn. Hoe liet hij de verhouding met de minister optimaal gedijen? “De relatie tussen SG en minister is sterk bepalend voor hoe de departementale machine werkt. Het is belangrijk dat je als SG weet wat je minister beweegt, ongeacht de politieke kleur, en daar tijd aan besteedt: wie heb ik voor me, welke ideeën heeft hij of zij en wat drijft hem of haar?”
Zelf had hij altijd een enorme belangstelling voor intermenselijke verhoudingen. Dat móét je ook hebben, vindt hij, voor een effectieve relatie tussen SG en dienstdoende minister: “Je moet als SG kijk hebben op de mens, zoals het ook goed is dat een minister een redelijke kijk heeft op het ambtelijk apparaat en de mensen daarin.”
"Het is belangrijk dat je als SG weet wat je minister beweegt, ongeacht de politieke kleur, en daar tijd aan besteedt: wie heb ik voor me, welke ideeën heeft hij of zij en wat drijft hem of haar?"
Klik met Van Thijn
VVD’er Van Aartsen diende ministers van diverse politieke pluimage. Geen van hen maakte ooit een kwestie van verschillen in politieke komaf. Met PvdA’er Van Thijn had hij zelfs een ‘enorme klik’. Hun parallelle visie op vraagstukken zoals de democratie, de rechtstaat, de positie van het ministerie van BZK in het interdepartementale veld en de verhouding met Justitie deed die verstandhouding goed, denkt hij. “Ook liet hij me zaken doen waarvan ik me achteraf realiseer hoe bijzonder dat was. Ik mocht van heel nabij de politieaanpak meemaken bij de rellen tegen de kerncentrale in Dodewaard. Het leerde mij veel over de werkwijze van de politie bij grootschalig optreden, en over de toenmalige manco’s daarin. Fantastisch natuurlijk, als je zo jong bent.”
Projectenpool met echt goede mensen
BZK was het eerste departement dat een projectenpool vormde: een club echt goede ambtenaren die accuraat konden inspelen op actuele opgaven. Dit lag in lijn met zijn filosofie dat je niet continu adviseurs van buiten moet inhuren. “Vaak heb je in eigen huis ook mensen die heel goed zijn. Met zo’n pool geef je ze de mogelijkheid hun talenten verder te ontplooien.” Het spotten van talent ging gaandeweg: “Als hoofd bureau SG had ik het grote voordeel dat ik het werk van mensen uit het hele departement onder ogen kreeg en daaruit een leuk team van slimme, energieke mensen kon samenstellen.”
Weinig verbinding
Het SG-beraad waarvan Van Aartsen deel uitmaakte, was een gezelschap met nogal wat jongere SG’s. Ondanks de goede onderlinge verhoudingen was er weinig verbinding: “Ieder zat een beetje op zijn eigen tent en bleef verder overal buiten.” Sterke herinneringen heeft hij aan de spanningen tussen hem en de toenmalige SG van Justitie Gerard van Dinter. “Hij stond pal voor zijn departement en leek, daarbij gesteund door Ruud Lubbers, het ministerie van BZK graag een kopje kleiner te willen maken.”
Een lastige periode: “Lubbers is altijd zijn motto ‘minder ministers, minder departementen’ blijven verdedigen. Dit deed hij in zijn eerste kabinet al met het ministerie van WVC, en nu wilde hij BZK en Justitie in elkaar schuiven.” Zelf was Van Aartsen nooit voorstander van grotere departementen. “De ‘span of control’ kan te groot worden. Ik zit nog steeds op de lijn van het rapport-Vonhoff uit begin jaren tachtig: het kan voor de oplossing van een probleem nuttig zijn om tijdelijk mensen uit verschillende departementen bij elkaar te zetten. Maar de gedachte dat ministeries samenvoegen een wondermiddel is voor alle problemen, is een misvatting. In wezen is dat nu de tragiek van de ministeries van Justitie en Financiën.”
Eendrachtige samenwerking
Een van de meesterwerken uit het SG-schap van Jozias van Aartsen is de door professor Cees Fasseur, raadsadviseur bij het ministerie van Justitie, opgestelde Politiewet van 1993. Hierbij werd de gemeentepolitie vervangen door een landelijke eenheid en 26 regiokorpsen. De wet drukte vooral een BZK-kijk op de politie uit, méér dan een justitiële visie. Hoe kon het departement er zo’n groot stempel op drukken? “Een betere positionering van het departement was al enige tijd een speerpunt voor ons. Daarnaast hadden we inmiddels heel goede mensen in huis, zoals Benita Plesch, Ron Niessen, Ivo Opstelten, FNV-man Hans Pont en Arthur Docters van Leeuwen – een eigenzinnige, maar briljante vent.”
Dit clubje op BZK deed alles samen. “Dat was ook mijn filosofie: als de buitenwereld je minder goed gezind is, moet je eensgezind optrekken. Elkaar verstaan, daar besteedden we veel tijd aan.” Onder meer door die eendrachtige samenwerking, vermoedt hij, mislukten pogingen in 1989 en 1994 om het beheer over de politie weg te halen bij BZK. “Daar ben ik altijd heel tevreden over geweest.”
Ien Dales, mijn beste minister
De Politiewet 1993 kwam mede tot stand onder auspiciën van Dales, destijds de minister van BZK. Met warmte denkt Van Aartsen aan haar terug. “Ien was een van mijn beste ministers. Ze had een ongelooflijk goede antenne voor het hele beleidsterrein van BZK en voor wat er omging in de samenleving. Ook haar inzicht in mensen was ongeëvenaard.” Het gerucht dat ze er geregeld niet helemaal bij was tijdens de ministerraad, bevestigt hij. “Ze vond het vaak nogal zonde van haar tijd.”
Zichtbaarheid topmanagement
In zijn BZK-tijd liet Van Aartsen geregeld van zich horen in het publieke domein. “Als ambtenaar moet je de ruimte hebben om je ideeën een rol te laten spelen in het publieke debat, tenzij je echt deloyaal aan je minister bent natuurlijk.” In 1998 publiceerde Wim Kok vernieuwde aanwijzingen voor contacten tussen de Kamers en ambtenaren. De minister-president verbood ambtenaren zonder instemming van hun minister om de Kamer en de pers te informeren.
“Ik heb me als minister nooit iets van de ‘Oekaze van Kok’ aangetrokken. Hij moet hebben geweten dat topambtenaren en Kamerleden vaak contact hadden. Met zo’n interventie ontneem je ambtenaren de ruimte om hun werk behoorlijk te kunnen uitvoeren. Als SG moet je verder denken dan de actualiteit van de dag en feeling houden met wat er leeft in zowel de samenleving als het parlement. Dat is een belangrijk element van je rol.” Op een klein incident na maakte er nooit een minister bezwaar dat Van Aartsen als SG zijn ideeën presenteerde op publieke bijeenkomsten.
Ministerspost op Landbouw
In het kabinet-Kok I was Van Aartsen minister van LNV. Frits Bolkestein benaderde hem voor deze positie, al vroeg hij hem aanvankelijk minister van Volksgezondheid te worden. Dit weigerde Van Aartsen. “Ik heb geen enkele affiniteit met dat onderwerp.” Tot zijn verrassing kwam aan het uiterste eind van de formatie alsnog de ministerspost op Landbouw voor hem beschikbaar. “Ik kreeg een uur om te beslissen, maar was er ook snel uit. Ik had altijd al belangstelling voor buitenlands beleid en buitenlandse politiek en de Landbouw-portefeuille bevat allerlei elementen daarvan. Het leek mij een boeiende wereld.”
Relatie met Bolkestein
Met Bolkestein, “een politiek totaal onervaren oud-Shellman, met een brede belangstelling”, had Van Aartsen een speciale band. “Wij hadden fantastische gesprekken, op z’n Bolkesteins: altijd heel strak. Hij had drie, vier vragen aan je, meestal tijdens een lunch in een voormalig Chinees restaurant in het centrum van Den Haag. Meestal stond je binnen drie kwartier, of indien nodig zelfs eerder, weer op straat.”
Eerste LNV-minister die geen koe kon melken
Niet iedereen vond Van Aartsen de juiste man voor minister van Landbouw. Uit alle geledingen van de landbouwwereld was scepsis te horen. “Ik was een Haagse ambtenaar, iemand ‘van buiten’.” Hij liet zich er niet door van de wijs brengen. “Moet een minister van Landbouw per se iemand zijn die een koe kan melken? Of iemand die varkensboer had kunnen zijn? Volgens mij doet dat er helemaal niet toe. Je hebt iemand nodig die objectief en analytisch, maar met oprechte belangstelling naar de sector kan kijken en van daaruit beleid kan maken.”
Intern verkokerd departement
Het departement had de nodige problemen. “Er werd silo-achtig gedacht. De landbouwpoot domineerde, terwijl het toch ook een departement van Natuurbeheer en Visserij was. Vooral het natuurbeheerelement was ondergesneeuwd.” Van Aartsen zette al snel stappen om beweging te brengen in het ‘verkokerde departement’. Aan de voormannen van het Landbouwschap deelde hij mee dat ze op goed overleg met hem konden rekenen, maar dat zij niet de enigen waren met wie hij beleid ging maken. “Dat viel natuurlijk niet zo goed.”
“Een SG moet kijk hebben op de mens, zoals het ook goed is dat een minister een redelijke kijk heeft op het ambtelijk apparaat en de mensen daarin.”
‘Dynamiek en Vernieuwing’
Om meer contact te bewerkstelligen tussen de drie poten, organiseerde de minister bijeenkomsten met vertegenwoordigers van landbouw, natuur en visserij, voorgezeten door Herman Tjeenk Willink. Die vormden het uitgangspunt voor Van Aartsens notitie Dynamiek en Vernieuwing (1995), onder andere gericht op meer kennis en innovatie in de sector en verbetering van het evenwicht tussen landbouw, natuur, bos en recreatie. De landbouwsector veranderde de titel al snel in ‘Dynamiet en Vernieling’. “Heel lollig, typische boerenhumor.”
Varkenspest 1997
Een kernprobleem in de sector was de omvang van de intensieve veehouderij en het mestoverschot. Inkrimping was noodzakelijk – een overtuiging waarin Van Aartsen nog eens werd gesterkt door de uitbraak van de varkenspest in het zuiden van het land (februari 1997). Bijna tien miljoen varkens werden afgemaakt en de sector liep miljarden euro’s aan schade op, waarvoor hij overigens in Brussel compensatie regelde. “Een tragedie natuurlijk. Maar een die duidelijk maakte wat de problemen in de intensieve varkenshouderij waren. Een goede aanleiding voor ingrijpen in de sector.”
In de zomer van datzelfde jaar presenteerde de minister zijn plannen voor de herstructurering van de varkenssector. Kernpunt was een geleidelijke inkrimping van de varkensstapel met een kwart, waardoor er veertien miljoen kilo fosfaat minder in het milieu terecht zou komen. De Tweede Kamer stemde in december van dat jaar in met het voorstel Wet herstructurering varkenshouderij (Whv), beter bekend als de ‘varkenswet’. Vier maanden later ging ook een uiterst kritische Eerste Kamer akkoord.
Fantastische ambtelijke ondersteuning
“Die 25 procent krimp leidde natuurlijk tot een opstand van jewelste in de sector. Men heeft mij toen wel misbruik van een crisis verweten. Maar het was voor mij volstrekt duidelijk dat er iets moest gebeuren.” Vol lof is de voormalig minister over de ‘fantastische ambtelijke ondersteuning’ die hij kreeg bij het formuleren van het wetsvoorstel. “De juridische afdeling, een creatie van Tjibbe Joustra, had briljant werk geleverd.”
Ambtelijke voorbereiding landbouwraad
Europese landbouwpolitiek had Van Aartsens grote belangstelling. Hij vond die inhoudelijk interessant, maar genoot ook van het complexe politieke spel. Wat heeft een minister van Landbouw nodig om op het Europese toneel effectief te zijn? “Allereerst goede ambtenaren. Ik kon mezelf gelukkig prijzen met uitstekende mensen voor het Europese werk. Met hen besprak ik hoofdlijnen van discussies en nam ik mogelijke strategieën door.”
Ook zorgvuldig kiezen wanneer je de strijd aangaat, vindt hij cruciaal. Een discussie in de Landbouwraad (nu Raad voor Landbouw & Visserij) - is hier illustratief. “Er was indertijd veel te doen over braaklegging van Europese landbouwgronden. De vraag was welk percentage van de beschikbare gronden verplicht braak zou moeten liggen. De Fransen wilden minder, de Europese Commissie meer. Voor Nederland was braaklegging helemaal niet zo’n kwestie.”
Tegen de traditie in stemde Van Aartsen tegen het commissievoorstel: precies genoeg voor een meerderheid voor het Franse alternatief. “Frankrijk en Nederland waren de grootste landbouwnaties in de EU en dus belangrijke partners. Hier lag een kans op nadere verbinding met de Franse minister. Ik dacht: die Franse minister heb ik straks weer ergens voor nodig, dus laat ik hem nu steunen. Politiek bedrijven is af en toe net handel. Je moet er soms heel praktisch naar kijken.”
“Als SG moet je verder denken dan de actualiteit van de dag en feeling houden met wat er leeft in zowel de samenleving als het parlement.”
Bemoeien met benoemingsbeleid
In het tweede paarse kabinet van Kok (1998-2002) was Van Aartsen minister van BZ. Als zodanig bemoeide hij zich actief met de benoeming van topdiplomaten. Zijn houding hierin was omstreden. In de herfst van 1998 stuurde een groep ambassadeurs een open brief naar de minister. Aanleiding was Van Aartsens besluit de bijna gepensioneerde diplomaat en VVD’er Peter van Walsum aan te wijzen als vertegenwoordiger in de Veiligheidsraad. Diplomaat Jaap Ramaker, toen VN-ambassadeur, moest hiervoor het veld ruimen.
“Men heeft mij dat zeer kwalijk genomen. Er werd meteen gezegd: ‘VVD-benoeming’. Ramaker had in New York een uitstekende rol gespeeld, net als in Wenen. Maar ik verwachtte dat Van Walsum voor een rol in de Veiligheidsraad, met zwaargewichten zoals de Russische minister van BZ Sergej Lavrov, effectiever zou zijn. En dat is ook gebleken.” De oud-minister staat nog altijd achter zijn beslissing. “Ik vond dat ik mijn bemoeienis kon legitimeren vanwege mijn ervaring bij Landbouw en BZK. En als SG Dirk-Jan van den Berg het had afgekeurd, was het niet doorgegaan. Maar wij waren het er roerend over eens. Wie waar zit, is essentieel.”
Grote namen
Als landbouwminister was Van Aartsen een liefhebber van het internationale toneel. Hoe was dit als minister van BZ? “Ik had het geluk dat ik samen met premier Kok in de Europese Raad zat. Geregeld ontmoette ik zo grote namen uit de wereldpolitiek. Maar die statuselementen zeggen mij niet zoveel.” Hij hield er interessante contacten aan over. Echter, de impact die een Nederlandse minister van BZ heeft op het wereldtoneel, is relatief gering. “Een opvolger vroeg me eens of in mijn tijd de vrede in het Midden-Oosten was uitgebroken. Nee, zo werkt het niet.”
Goede relatie met Kok
Tijdens zijn twee ministerschappen had Van Aartsen met één minister-president van doen: Wim Kok. “Voor landbouw had Kok weinig interesse. Begrijpelijk, want als premier heb je andere zaken aan je hoofd.” Zijn persoonlijke relatie met Kok was goed. “In 2001 aarzelde hij nogal of hij opnieuw lijsttrekker moest worden van de PvdA. Daar sprak hij met mij over.” Moeite had Van Aartsen soms met de terughoudendheid waarmee Kok stelling nam. “Hij nam vaak traag besluiten en was altijd op zoek naar een middenpositie. Maar als je wilt dat jouw gezichtspunt meetelt in het resultaat van besprekingen, moet je je eigen positie stevig naar voren durven brengen. Toen ik met hem in de Europese Raad zat, hadden we daarover soms forse meningsverschillen.”
Fantastische wereld
Van Aartsen was minister van twee departementen. Zijn voorkeur gaat uit naar LNV: “Op BZ ben je een radertje in een groot geheel. De landbouwwereld is fascinerend, ook Europees: Brussel was een fantastische wereld met ontzaglijk leuke collega’s. Ook de praktische kant van Landbouw paste beter bij me. Als minister ben je daar constant dicht bij mensen. Je hebt direct contact met burgers en praat met boeren, tuinders en bijvoorbeeld vertegenwoordigers van Staatsbosbeheer. Die menselijke kant van het werk vind ik aantrekkelijk. Mede daardoor wilde ik het burgemeesterschap van Den Haag op me nemen. Zo’n burgervaderrol ligt mij wel.”